ECLI:NL:GHAMS:2021:3379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.294.199/01, 200.294.199/02 en 200.294.199/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning huurrecht voormalig echtelijke woning en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning en de partneralimentatie tussen twee ex-echtgenoten. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin was bepaald dat de man huurder van de woning zou zijn. De vrouw voerde aan dat zij recht had op het huurrecht, omdat zij altijd had bijgedragen aan de huur en dat haar huidige woonsituatie op haar schip niet houdbaar was. De man, verweerder in principaal hoger beroep, stelde dat hij de woning nodig had vanwege zijn psychische gesteldheid en beperkte zelfredzaamheid. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het huurrecht aan de man moest worden toegekend, gezien zijn noodzaak voor stabiliteit en de psychische druk die de situatie op hem uitoefende. Daarnaast werd de partneralimentatie van € 200,- per maand, met ingang van de inschrijving van de echtscheiding, bevestigd. De verzoeken van de vrouw om een voorlopige voorziening en schorsing van de beschikking werden afgewezen, omdat de situatie in de woning niet langer houdbaar was. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.294.199/01, 200.294.199/02 en 200.294.199/03
zaaknummer rechtbank: C/15/304453 / FA RK 20-3285
beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verzoekster in de incidenten,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Jense te Zaandam ,
en
[de man] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verweerder in de incidenten,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Zaandam .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 17 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 4 mei 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 17 februari 2021. Zij heeft op 4 juni 2021 tevens een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening alsook verzocht de werking van de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te schorsen.
2.2
De man heeft op 15 mei 2021 in de hoofdzaak een verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingediend. Op 15 juli 2021 heeft hij een verweerschrift in de incidenten ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 19 augustus 2021 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 16 september 2021 met bijlagen, ingekomen op 17 september 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 september 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde dag,
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2011 met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 3 mei 2021 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de - in zoverre niet bestreden - beschikking 17 februari 2021, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
3.2
Partijen woonden ten tijde van het huwelijk samen in een huurwoning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: de woning).
3.3
Bij vonnis in kort geding van 2 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, voor zover thans van belang, de werking van de beschikking van 17 februari 2021 geschorst, voor zover daarin is bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning, totdat in het door de vrouw ingestelde hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2021 is beslist op een van de door de vrouw ingediende verzoeken met betrekking tot het huurrecht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning, met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Deze beslissing is gegeven op de verzoeken van zowel de man als de vrouw het huurrecht van de woning aan hem respectievelijk haar toe te wijzen. Voorts is, op het daartoe strekkende verzoek van de vrouw, bepaald dat de man haar € 200,- per maand dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud (hierna te noemen: partneralimentatie), met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Beide beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw verzoekt, in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zij met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de woning. Tevens verzoekt zij bij wijze van voorlopige voorziening op grond van de artikelen 821 en 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van de procedure in hoger beroep te bepalen dat het uitsluitend gebruik van de woning en de daartoe behorende inboedel aan haar wordt toegewezen, met de bepaling dat de man de woning dient te verlaten, althans de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor zover daarbij is bepaald dat de man huurder van de woning zal zijn.
4.3
Het verweer van de man strekt, naar het hof begrijpt, tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de verzoeken van de vrouw in zowel het principaal hoger beroep als de incidenten. De man verzoekt, in incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud af te wijzen, althans een zodanige uitkering vast te stellen met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, met dien verstande dat de vrouw het te veel ontvangen bedrag aan partneralimentatie aan de man dient terug te betalen.
4.4
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen.

5.De beoordeling

in de zaak met zaaknummer 200.294.199/01
Huurrecht woning
5.1
In principaal hoger beroep ligt ter beoordeling aan het hof voor wie van partijen huurder van de woning zal zijn. Op grond van artikel 827 lid 1 sub e Rv in samenhang met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Bij de beoordeling van het verzoek dienen de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen.
5.2
De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte het huurrecht van de woning aan de man heeft toegewezen. Hiertoe voert zij onder andere aan dat de woning is verkregen op basis van haar inschrijfduur van negentien jaar. Deze inschrijfduur zou opnieuw moeten worden opgebouwd, wat betekent dat zij in ieder geval de komende tien jaar geen aanspraak kan maken op een vervangende sociale huurwoning. Vanwege haar beperkte inkomen, dat lager is dan het inkomen van de man, kan de vrouw ook niet huren in de vrije sector. Zij kan niet voor langere tijd op haar schip ‘ [naam schip] ’ verblijven; het schip heeft geen woonbestemming. Alleen in de zomermaanden kan zij hoogstens een paar dagen op het schip verblijven als zij zeiltochten uitvoert voor klanten. De vrouw kan evenmin voor langere tijd bij haar ouders verblijven. Haar vader heeft geen ruimte voor inwoning en haar moeder heeft dagelijks thuiszorg en aanvullende hulp. De vrouw heeft altijd meebetaald aan de huur van de woning en is met behulp van huurtoeslag ook in staat de volledige huur te betalen als de woning aan haar wordt toegewezen. De vrouw is zelfredzamer dan de man, hetgeen - anders dan de rechtbank overweegt - juist een reden is de woning aan haar toe te wijzen. Vanwege de psychische gesteldheid van de man bestaat er een gerede kans dat hij de woning zal kwijtraken, omdat hij de verantwoordelijkheid niet aankan, aldus de vrouw.
5.3
De man stelt dat de rechtbank het huurrecht van de woning terecht aan hem heeft toegewezen, en voert hiertoe het volgende aan. De man heeft onvoldoende draagkracht om een woning in de vrije sector te huren en maakt geen aanspraak op een vervangende sociale huurwoning, zodat hij buiten de boot valt. Hij kan nergens anders verblijven. Zijn vader woont in een verpleegtehuis en met zijn broer heeft hij nauwelijks contact. De vrouw heeft de laatste jaren veelvuldig voor langere tijd op haar schip verbleven en doet dat nog steeds. Om die reden heeft zij ook altijd minder bijgedragen aan de huur en de overige lasten van de woning. De man is in staat de huur en de overige lasten van de woning alleen te dragen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vrouw zelfredzamer is dan de man, gelet op zijn ADHD, concentratieproblemen en paniek- en angstaanvallen. Dit betekent echter niet dat hij geen goed huurder zou zijn of belang zou hebben bij een begeleide woonvorm. Het is voor de man van belang dat hij overzicht behoudt en weinig wordt afgeleid. Een verhuizing zou voor hem een enorme psychische belasting zijn. De huidige situatie, waarin partijen in ieder geval gedeeltelijk samen in de woning verblijven, is vanwege de slechte onderlinge verstandhouding onhoudbaar geworden. De man voelde zich dan ook genoodzaakt een kort geding te starten. Het is in het belang van de geestelijke gezondheid van de man dat de rust zo snel mogelijk terugkeert.
5.4
Het hof stelt voorop dat beide partijen belang hebben bij het verkrijgen van het huurrecht van de woning. Zij beschikken allebei over beperkte financiële middelen en voor beiden geldt dat het vinden van vervangende woonruimte lastig is en naar verwachting enige tijd zal gaan duren. Wel kan ervan worden uitgegaan dat zowel de man als de vrouw in staat zullen zijn uit het maandelijkse inkomen plus eventuele toeslagen de huur van de woning te betalen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw in de afgelopen jaren veelvuldig op haar schip ‘ [naam schip] ’ heeft verbleven en dit ten tijde van de zitting in hoger beroep nog steeds deed, ondanks dat het schip geen woonbestemming heeft. Zij heeft ter zitting verklaard dat tijdelijk verblijf op het schip mogelijk is en dat zij van deze mogelijkheid gebruik maakt, vanwege de slechte verstandhouding tussen partijen en de spanningen die dit bij de man oproept. Ook heeft zij verklaard dat zij in verband met haar eenmanszaak nog een aantal maanden bijzondere bijstand van de gemeente zal ontvangen vanwege de coronacrisis, dat zij een aantal contracten heeft voor het uitvoeren van zeilreizen volgend jaar en dat zij een onderzoek naar de levensvatbaarheid van haar eenmanszaak heeft laten uitvoeren, waarvan de uitkomst relatief positief was. Het hof leidt hieruit af dat niet te verwachten is dat sprake zal zijn van een faillissement, waardoor de vrouw het schip zal kwijtraken. De mogelijkheid van de vrouw om (in ieder geval tijdelijk) onderdak op haar schip te vinden weegt voor het hof bij de weging van de belangen van partijen zwaar mee. De man heeft deze mogelijkheid, in tegenstelling tot de vrouw, niet. Hij heeft altijd volledig in de woning verbleven en heeft geen uitwijkmogelijkheden. Zijn vader verblijft in een verpleegtehuis, hij heeft nauwelijks contact met zijn broer en niet is gebleken dat hij elders (tijdelijk) kan verblijven.
Bij de afweging van de belangen van partijen speelt voorts de psychische gesteldheid en de beperktere zelfredzaamheid van de man een zware rol. De man heeft ADHD, concentratieproblemen en angst- en paniekaanvallen. Hij is onder behandeling bij Psygro GGZ (Psychiatrische Groepspraktijk) te Purmerend en hij gebruikt diverse medicatie. Hij is gebaat bij rust en stabiliteit, hetgeen onder andere blijkt uit de brief in het dossier van de behandelend psychiater en de psychiatrisch verpleegkundige van de man van 15 januari 2020. In deze brief is bovendien opgenomen dat de man, gezien zijn problematiek, gebaat is bij niet te veel veranderingen tegelijkertijd in zijn woonsituatie. Ook in dit opzicht zijn de belangen van de man het meest gediend bij voortgezet verblijf in de woning.
Op grond van het voorgaande komt het hof na afweging van de wederzijdse belangen van partijen tot het oordeel dat het huurrecht van de woning aan de man dient toe te komen.
Al het overige dat door partijen is aangevoerd, maakt deze belangenafweging niet anders. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Gelet op de moeizame onderlinge verstandhouding tussen partijen en de psychische gesteldheid van de man, staat de leefbaarheid in de woning thans onder grote druk. Het hof kan zich daarom voorstellen dat de vrouw, ondanks de lastige situatie waarin zij zich bevindt, de woning op korte termijn zal moeten verlaten.
Partneralimentatie
5.5
In incidenteel hoger beroep is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud aan de orde. De rechtbank heeft bepaald dat de man € 200,- per maand aan partneralimentatie dient te betalen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, te weten 3 mei 2021. Het hof zal eveneens van deze ingangsdatum uitgaan, nu deze tussen partijen niet in geschil is. Dit geldt eveneens voor de door de rechtbank vastgestelde (aanvullende) behoefte van de vrouw.
5.6
Wel in geschil is de draagkracht van de man. De man betoogt dat bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening is gehouden met extra medische kosten, zoals de eigen bijdrage voor ADHD-medicatie, kosten voor fysiotherapie en reiskosten voor de behandeling bij Psygro GGZ. De man heeft door deze kosten naar eigen zeggen onvoldoende draagkracht om partneralimentatie te betalen.
De vrouw stelt dat de man zijn medische kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Daarnaast betwist de vrouw de door de door de rechtbank gehanteerde woonlast van € 518,- per maand. De man maakt volgens haar aanspraak op huurtoeslag en de rechtbank heeft deze ten onrechte buiten beschouwing gelaten, aldus de vrouw.
5.7
Het hof zal de draagkracht van de man opnieuw berekenen, waarbij van de volgende gegevens wordt uitgegaan. Niet in geschil is dat de man een WIA-uitkering van € 2.141,- bruto per maand ontvangt, te vermeerderen met vakantiegeld, en dat de kale huur van de woning (inclusief noodzakelijke servicekosten) € 659,- per maand bedraagt. Gelet hierop heeft de man recht op een huurtoeslag van € 54,- per maand, zo blijkt uit de door het hof gemaakte draagkrachtberekening. Ook volgt uit deze berekening dat de man recht heeft op een zorgtoeslag van € 40,- per maand. Het hof zal met deze toeslagen rekening houden, nu de man ook niet heeft betwist hierop aanspraak te kunnen maken. Uit het door de man overgelegde betaaloverzicht van zorgverzekeraar DSW blijkt voorts dat hij (afgerond) € 147,- per maand aan premie voor een zorgverzekering betaalt en tussen partijen is niet in geschil dat zijn eigen risico € 32,- per maand bedraagt. Het hof zal verder nog rekening houden met een bedrag van € 35,- per maand aan extra medische kosten aan de zijde van de man, nu de kosten ter hoogte van dit bedrag door de vrouw zijn erkend. Ten aanzien van de overige door de man gestelde extra medische kosten is het hof van oordeel dat hij deze onvoldoende heeft onderbouwd. De door de man als productie 8 en 9 overgelegde overzichten zijn hiertoe niet voldoende.
Voor het overige de berekening van de rechtbank volgend, komt het hof tot een draagkracht aan de zijde van de man voor partneralimentatie van € 203,- bruto per maand. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen. Een kopie van de door het hof gemaakte draagkrachtberekening zal aan deze beschikking worden gehecht.
in de zaken met zaaknummers 200.294.199/02 en 200.294.199/03
5.8
Het hof is ervan overtuigd geraakt dat de situatie in de woning niet langer houdbaar is. Zo moet de vrouw door de slaapkamer van de man om haar slaapplek te bereiken.
Kortom, de woning leent zich niet voor een gedeeld gebruik door twee ex-partners. Bovendien is de psychische druk die deze situatie met name op de man legt, niet langer verantwoord. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de vrouw om een voorlopige voorziening te treffen afwijzen. Het hof zal de beslissing ten aanzien van het huurrecht bovendien uitvoerbaar bij voorraad verklaren nu de belangen van de man vereisen dat er duidelijkheid en rust komt.
Ook zal het hof het schorsingsverzoek van de vrouw afwijzen. Het belang van de vrouw bij een beslissing op dit verzoek is komen te vervallen, nu bij deze beschikking een einduitspraak in de hoofdzaak wordt gegeven.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.294.199/01
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij is bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [plaats] en dat hij de vrouw € 200,- per maand dient te betalen als uitkering tot haar levensonderhoud, beide met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaken met zaaknummer 200.294.199/02 en 200.294.199/03
wijst de verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 2 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.