In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 29 september 2020 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die wordt beschuldigd van het overtreden van artikel 18, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008. De overtreding vond plaats op 3 maart 2019 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.
De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 140,00 en 2 dagen hechtenis. De geldboete zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist, bijvoorbeeld als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De beslissing van het hof is genomen in een enkelvoudige strafkamer en is gewezen in verstek.
De relevante wettelijke voorschriften die van toepassing zijn in deze zaak omvatten de artikelen 2.18 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008, evenals verschillende artikelen uit het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 november 2021 en is te vinden op Rechtspraak.nl.