In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een horeca-medewerkster, werd beschuldigd van verduistering van geldbedragen die zij uit hoofde van haar dienstbetrekking onder haar hoede had. De tenlastelegging betrof de periode van 15 oktober 2013 tot en met 10 oktober 2015, waarin de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan haar werkgever, een horeca-gelegenheid. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de politierechter, die haar had veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2021 heeft de verdachte verklaard dat zij zich altijd heeft ingespannen om haar kassa kloppend te houden en dat zij in financiële problemen verkeerde. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte niet wederrechtelijk had gehandeld, omdat zij meende recht te hebben op bepaalde bedragen die zij uit de kassa nam. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, omdat zij geldbedragen heeft weggenomen die niet aan haar toebehoorden en zij dit deed zonder medeweten van haar werkgever.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar gezondheidsklachten.