ECLI:NL:GHAMS:2021:3533

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-002511-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door horeca-medewerkster in dienstbetrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een horeca-medewerkster, werd beschuldigd van verduistering van geldbedragen die zij uit hoofde van haar dienstbetrekking onder haar hoede had. De tenlastelegging betrof de periode van 15 oktober 2013 tot en met 10 oktober 2015, waarin de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan haar werkgever, een horeca-gelegenheid. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de politierechter, die haar had veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2021 heeft de verdachte verklaard dat zij zich altijd heeft ingespannen om haar kassa kloppend te houden en dat zij in financiële problemen verkeerde. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte niet wederrechtelijk had gehandeld, omdat zij meende recht te hebben op bepaalde bedragen die zij uit de kassa nam. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, omdat zij geldbedragen heeft weggenomen die niet aan haar toebehoorden en zij dit deed zonder medeweten van haar werkgever.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar gezondheidsklachten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002511-18
datum uitspraak: 3 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-082932-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2013 tot en met 10 oktober 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (telkens) een of meer geldbedragen, althans geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan horeca-gelegenheid "[bedrijf]" en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als horeca-medewerkster / serveerster, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe – in de kern – aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de verdachte zich wederrechtelijk geld uit de kassa van het café heeft toegeëigend. De verklaring van de verdachte bij [recherche] is niet bruikbaar voor het bewijs nu de verdachte deze verklaring onder druk heeft afgelegd.
De verdachte heeft diverse bedragen weggestopt in haar broekzak – wat ook blijkt uit de
stillsdie in het dossier zitten – maar dit was enkel het geld dat haar geheel toebehoorde. Hoewel de fooien in een apart potje naast de kassa werden bewaard, was het gebruikelijk onder de medewerkers om het geld om te wisselen voor (groter) briefgeld. Voorts kwam de verdachte maandelijks een bedrag van € 161,- toe aan salaris voor extra gewerkte uren, welk bedrag zij uit de kassa mocht pakken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard. De relatie tussen de verdachte en haar werkgever (aangeefster) werd op den duur onprettig. Haar werkgever wist van haar financiële problemen door het loonbeslag en de verdachte had het gevoel dat deze kennis tegen haar werd gebruikt. Anders dan voorheen besprak de verdachte het niet meer met haar werkgever als zij tegen dingen aanliep, bijvoorbeeld als haar kassa niet klopte aan het einde van haar dienst. De verdachte heeft verklaard dat zij er altijd voor zorgde dat haar kassa klopte om – zo vertaalt het hof – ‘gedoe’ te voorkomen. Indien er sprake was van een tekort in de eindafdracht van haar kassa, vulde zij het tekort aan met haar fooiengeld of extra zwart uitbetaalde loon, maar indien het bedrag hoger lag nam zij dit verschil mee uit de kassa. Hiervan had haar werkgever geen weet.
Aangeefster heeft blijkens de verklaring bij de raadsheer-commissaris op 6 mei 2021 ontkend dat verdachte extra ‘zwart’ loon ontving. Zij werd ‘wit’ uitbetaald. Toen de verdachte in de schuldsanering kwam, wilde zij geen loonsverhoging, waarna aangeefster haar van haar, aangeefsters, eigen salaris de haar toekomende salarisverhoging contant betaalde. Het hof leidt daaruit af dat het verdachte derhalve niet was toegestaan haar beweerdelijk extra ‘zwart’ uitbetaalde loon uit de kassa te nemen. Verdachte heeft deze stelling ook niet op enigerlei wijze onderbouwd.
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat de verdachte zich in de periode van 15 oktober 2013 tot en met 10 oktober 2015, terwijl zij aan het werk was, schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van geldbedragen die toebehoorden aan haar werkgever. Het hof betrekt daarbij dat de werkgever blijkens de verklaring bij de raadsheer-commissaris van 6 mei 2021 in de kassa van verdachte enkele malen meer geld deed dan afgesproken, aangezien zij vermoedde dat er geld werd verduisterd. Indien de verdachte conform de regels de kassa zou afwikkelen, zo begrijpt het hof, had zij dit extra geld moeten overhouden, echter bleek hiervan niet.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 15 oktober 2013 tot en met 10 oktober 2015, te Amsterdam, opzettelijk telkens geldbedragen, toebehorende aan horeca-gelegenheid "[bedrijf]" en/of [benadeelde], en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als horeca-medewerkster / serveerster, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg tenlastegelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen die zij uit hoofde van haar dienstbetrekking onder zich had. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van haar werkgever en heeft zij op berekenende wijze het vertrouwen dat haar werkgever in haar mocht stellen op ernstige wijze geschonden. Bovendien heeft de werkgever door het handelen van de verdachte financiële schade geleden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 oktober 2021 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht gelet op de ouderdom van de feiten en de persoon van de verdachte – met name haar huidige gezondheidsklachten – een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.479,91. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.200,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De wijze van het vaststellen van de hoogte van de materiële posten is niet helder. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. W.F. Groos en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2021.