ECLI:NL:GHAMS:2021:3551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
200.243.943/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door waterschap en gemeente bij verzilting van gewassen door waterbeheer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Lelie B.V. en de gemeente Schagen en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De appellant, Lelie B.V., had schade geleden aan haar lelies door verzilting van het water dat zij gebruikte voor beregening, veroorzaakt door het in werking stellen van een doorspoelsysteem in een naastgelegen polder. Het hof oordeelde dat het HHNK en de gemeente onrechtmatig hadden gehandeld door de appellant niet tijdig te waarschuwen voor de mogelijke schadelijke effecten van het verzilte water. De rechtbank had eerder de vorderingen van Lelie B.V. afgewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis en oordeelde dat de schadevergoeding van € 280.000,00, plus bijkomende kosten, toewijsbaar was. Het hof stelde vast dat de verzilting van de Grote R, waaruit Lelie B.V. water onttrok, het gevolg was van de werkzaamheden van het HHNK en de gemeente. De appellanten hadden onvoldoende maatregelen genomen om de waterkwaliteit te waarborgen en hadden de appellant niet geïnformeerd over de risico's van verzilting. Het hof veroordeelde het HHNK en de gemeente hoofdelijk tot schadevergoeding en de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.243.943/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/259051 / HA ZA 17-371
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 november 2021
inzake

1.[appellant sub 1] LELIE B.V.,

en
2.
[appellant sub 1] EN [appellant sub 2] V.O.F.,
beide gevestigd te [plaats ] , gemeente [gemeente 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. L Koning te Haarlem,
tegen

1.HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER,

zetelend te Heerhugowaard,
en
GEMEENTE SCHAGEN,
zetelend te Schagen,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen worden hierna [appellant sub 1] (appellanten gezamenlijk, in enkelvoud) en het HHNK en de gemeente genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant sub 1] is bij dagvaarding van 12 juni 2018 tijdig in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant sub 1] als eiseres en het HHNK en de gemeente als gedaagden.
[appellant sub 1] heeft daarna een memorie van grieven ingediend en het HHNK en de gemeente, gezamenlijk, een memorie van antwoord, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 februari 2020 doen bepleiten, [appellant sub 1] door mr. I.N.A. Denninger, advocaat te Haarlem, en het HHNK en de gemeente door mr. Jacobse voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen en hun advocaten hebben vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt. [appellant sub 1] heeft bij deze gelegenheid nog een productie in het geding gebracht.
Na deze zitting hebben partijen enige tijd getracht een schikking te bereiken. De zaak is daartoe op verzoek van partijen meermalen aangehouden. Een minnelijke regeling is echter niet tot stand gekomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant sub 1] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van het HHNK en de gemeente tot terugbetaling van al hetgeen [appellant sub 1] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan het HHNK en de gemeente heeft voldaan binnen veertien dagen na het te wijzen arrest, vermeerderd met rente, en hoofdelijke veroordeling van het HHNK en de gemeente in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Het HHNK en de gemeente hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant sub 1] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief I komt [appellant sub 1] op tegen deze feitenvaststelling. Daarbij is gesteld dat de vastgestelde feiten onvolledig en deels irrelevant zijn. Dit bezwaar strandt erop dat het de rechtbank vrij staat die feiten onder de vaststaande feiten te vermelden waarvan de vaststelling geen bijzondere motivering vergt en die dragend zijn voor haar oordeel. Met de door [appellant sub 1] gestelde overige feiten, voor zover relevant en vaststaand, zal het hof bij de verdere beoordeling rekening houden, evenals met haar stelling dat onjuiste conclusies zijn getrokken uit de vastgestelde feiten. Hieronder worden de feiten vermeld waarvan het hof bij de beoordeling uitgaat.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [appellant sub 1] teelt (sier)gewassen, waaronder lelies . Daarvoor maakt [appellant sub 1] sinds begin jaren zeventig onder meer gebruik van de percelen kadastraal aangeduid als gemeente [gemeente 2] , sectie G, nummers 178, 179 en gedeelten van de kadastrale percelen 1693, (het hof leest:) 1660 en 2271 aan de [A-straat] te [plaats ] (hierna: de percelen). De percelen zijn gelegen op ongeveer een kilometer vanaf het strand van de Noordzee, in de zogeheten Afdeling R van de Zijpepolder .
b. [appellant sub 1] heeft zijn gewassen altijd beregend met water dat zij onttrekt uit de naast de percelen gelegen watergang de Grote R, die eveneens gelegen is in de Afdeling R van de Zijpepolder .
c. In de periode van medio 2014 tot begin 2015 is in opdracht van Rijkswaterstaat nabij [plaats ] buitendijks zand opgespoten ter versterking van de Hondsbossche en [plaats ] Zeewering. Hierbij is ter plekke een circa driehonderd meter brede duinenrij aangebracht. Het water uit dit buitendijks opgespoten zandlichaam stroomde grotendeels naar zee af, maar trad ook binnendijks uit. Het gevolg daarvan was dat watergangen in de Polder [plaats ] , die gelegen is naast de Afdeling R van Zijpepolder, zouter zijn geworden dan deze eerst waren.
d. De Polder [plaats ] watert af op de [plaats ] . Omgekeerd kan het peil in de Polder [plaats ] door oppompen met behulp van een gemaal worden aangevuld vanuit de [plaats ] . Tussen de [plaats ] en de Grote R bevindt zich ook een gemaal, waarmee water vanuit de [plaats ] kan worden opgepompt naar de hoger gelegen Grote R. Deze watergangen staan op deze wijze in verbinding met elkaar.
e. In mei 2015 klaagden eigenaren van volkstuinen in de Polder [plaats ] over de toename van het zoutgehalte in het oppervlaktewater. De door hen geteelde gewassen liepen hierdoor schade op. Ter bestrijding van de verzilting van de Polder [plaats ] is daarop door het HHNK en de gemeente in juni 2015 althans juli 2015 een doorspoelsysteem gemaakt; een persleiding werd aangelegd tussen de poldersloot genaamd de Kleine R en de Polder [plaats ] , waardoor (extra) zoet water uit de Kleine R de Polder [plaats ] werd ingelaten. Doel van het systeem was het verzilte water in de Polder [plaats ] met zoet water te verwateren. Omdat gebleken was dat de [plaats ] bij het inlaatpunt van de Polder [plaats ] ook verzilt was, is gekozen voor het doorspoelsysteem vanuit de Kleine R.
f. [appellant sub 1] teelde in 2015 lelies op de percelen. Op 24 augustus 2015 constateerde [appellant sub 1] schade aan deze teelt. Zij heeft hiervan melding gemaakt aan het HHNK.
g. Het HHNK heeft Acacia Water (hierna: Acacia) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de oorzaken van de opgetreden verzilting in de Polder [plaats ] en afdeling R van de Zijpepolder . Acacia heeft in oktober en november 2015 onderzoek verricht en op 17 december 2015 een eindrapport opgesteld.
h. Bij brieven van 4 december 2015 respectievelijk 4 april 2016 heeft [appellant sub 1] het HHNK respectievelijk de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden.
3.2
[appellant sub 1] heeft gevorderd:
I. een verklaring voor recht dat het HHNK en de gemeente onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door te handelen zoals omschreven in het lichaam van de inleidende dagvaarding, en dat zij hoofdelijk dienen te vergoeden de door [appellant sub 1] als gevolg van hun onrechtmatige handelingen geleden en te lijden schade, met verwijzing naar de schadestaatprocedure;
II. hoofdelijke veroordeling van het HHNK en de gemeente tot betaling van een bedrag van € 280.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. hoofdelijke veroordeling van het HHNK en de gemeente tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.500,00 en buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van de schade ten bedrage van € 5.469,20, te vermeerderen met wettelijke rente;
IV. hoofdelijke veroordeling van het HHNK en de gemeente in de proceskosten met nakosten en rente.
De rechtbank heeft alle vorderingen afgewezen en [appellant sub 1] in de proceskosten met rente en nakosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant sub 1] met vijf grieven op. De eerste grief is hierboven al besproken. De overige grieven zullen hieronder gezamenlijk worden behandeld, waarbij ook de inhoud van de eerste grief wordt betrokken, zoals hierboven overwogen. Het door het HHNK en de gemeente gevoerde verweer zal daarbij worden betrokken voor zover dat aan de orde al zijn.
3.3
[appellant sub 1] heeft gesteld dat door de aangelegde persleiding verzilt water versneld uit de Polder [plaats ] in de [plaats ] terecht is gekomen. Dit gevolg was de bedoeling van dit doorspoelsysteem en dus ook voorzienbaar. Vanaf half maart 2015 tot eind augustus 2015 zijn dagelijks grote hoeveelheden oppervlaktewater vanuit de [plaats ] via het gemaal opgepompt naar de Grote R. Hierdoor is het zoete water in de Grote R ook verzilt geraakt, per medio 2015 in ernstige mate. Het zoutprobleem van de Polder [plaats ] kwam dus op deze manier via de [plaats ] en de Grote R naar de percelen van [appellant sub 1] toe. De lelies van [appellant sub 1] zijn na beregening met het verzilte water uit de Grote R ernstig beschadigd. [appellant sub 1] leidt hierdoor forse financiële schade. Het HHNK en de gemeente wisten althans hadden moeten weten dat de [plaats ] via een gemaal in verbinding staat met de Grote R, dat ter plekke bijna het gehele gebied wordt gebruikt voor bloembollenteelt, dat de geteelde gewassen op de aan de Grote R gelegen percelen door agrariërs werden beregend met water uit de Grote R, dat verzilting schadelijk is voor gewassen en dat verzilting van de [plaats ] dus tot schade zou leiden, zo heeft [appellant sub 1] verder betoogd. Er had aandacht moeten worden besteed aan de vraag op welke wateren de [plaats ] het zilte water afwaterde en er had rekening mee moeten worden gehouden dat bescherming van de waterkwaliteit in Afdeling R van de Zijpepolder geboden was. De inlaat van het zilte water in de Grote R had vermeden moeten en kunnen worden. Het beperken van verzilting valt onder het beheer van het watergebied door het HHNK. De waterkwaliteit van de Grote R werd dagelijks tot minstens wekelijks gemeten door het HHNK. In augustus 2015 bleek het zoutgehalte in de Grote R ruim vier maal de hoeveelheid die als maximum wordt gehanteerd voor waterkwaliteit. Het HHNK is in haar hoedanigheid van waterbeheerder in de Polder [plaats ] en de Zijpepolder belast met de zorg voor de watersystemen en de zorg voor de zuivering van afvalwater. Ook beheert het HHNK de waterkwaliteit. Het behartigen van de chemische en ecologische waterkwaliteit is ingevolge de Waterwet en andere toepasselijke regelgeving een onderdeel van dit waterbeheer. Beperking van verzilting behoort tot de taak van het HHNK. De gemeente beheert ter plaatse de waterhuishoudkundige infrastructuur waaronder de waterhuishoudingwerken, zoals de gemalen. Deze verplichtingen brachten hen – in overleg – tot actie toen de Polder [plaats ] verzilt bleek. Het HHNK en de gemeente hebben gehandeld in strijd met de op dit beheer van toepassing zijnde regelgeving die beoogt de ingelanden te beschermen die gebruik maken van hun gronden voor landbouw. Er bestaat op grond van deze regelgeving een inspanningsverplichting ten aanzien van de landbouwfunctie van het oppervlaktewater. Het HHNK en de gemeente hebben echter met de aanleg van de persleiding, het openhouden van de uitlaat van de Polder [plaats ] naar de [plaats ] en het afwateren, via het gemaal, van enorme hoeveelheden water van de [plaats ] in de Grote R gevaarzettend gehandeld jegens [appellant sub 1] . Zij hadden het water uit de Polder [plaats ] ook kunnen afwateren naar de al verzilte Hazepolder. Voor zover het HHNK en de gemeente niet wisten van het gevaar dat zij veroorzaakten, hadden zij daarnaar onderzoek moeten doen voorafgaand aan hun handelen, maar ook overigens als zij geen persleiding hadden aangelegd, omdat de feiten daartoe aanleiding gaven. Vervolgens hadden zij maatregelen moeten treffen ter voorkoming van schade. Zo had het gemaal tussen de [plaats ] en de Grote R moeten worden stilgezet. [appellant sub 1] had ten minste kunnen worden gewaarschuwd voor het dreigende, voorzienbare gevaar die de door het handelen van het HHNK en de gemeente veroorzaakte verzilting vormde, zodat zij zelf maatregelen had kunnen treffen. Ook aan deze zorgplicht is niet voldaan. Er is dan ook niet alleen gehandeld in strijd met een wettelijke plicht maar ook in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ten slotte hadden het HHNK en de gemeente op grond van de artikelen 6.1 en 6.2 van de Waterwet een vergunning nodig om water met een verhoogd zoutgehalte in een ander oppervlaktewater te brengen. Deze vergunning hadden zij niet. Het onrechtmatig handelen van het HHNK en de gemeente kan aan hen worden toegerekend krachtens schuld, de in het verkeer geldende opvattingen omtrent gevaarzetting en de Waterwet, die de landbouw beoogt te beschermen, aldus, steeds, [appellant sub 1] .
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat verzilting is opgetreden in de Grote R en dat de schade aan de gewassen van [appellant sub 1] is ontstaan als gevolg van beregening met verzilt water uit de Grote R. De vraag die partijen allereerst verdeeld houdt, is de vraag of de desbetreffende verzilting in de Grote R een gevolg is van het in gang zetten van het doorspoelsysteem en het brengen van water, via het gemaal, van de [plaats ] naar de Grote R. Naar het oordeel van het hof is dit het geval. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
In de samenvatting waarmee het rapport van Acacia aanvangt staat onder meer vermeld:
De conclusie is dat naar alle waarschijnlijkheid de verzilting[van het oppervlaktewater in de Polder [plaats ] en afdeling R van de Zijpepolder , hof]
het gevolg is van de werkzaamheden voor het kustversterkingsproject bij [plaats ] van begin 2015. De geconstateerde verzilting in het oppervlaktewater trad op na januari 2015. Na het opspuiten van zand met zout water (…) buitendijks van de zeewering is een deel van het zoute water ook binnendijks uitgetreden. Het zoute water heeft de watergangen van de Polder [plaats ] verzilt. De Polder [plaats ] watert af op de [plaats ] (boezem), zodat ook de zoutgehalten in de [plaats ] zijn gestegen. Omdat water voor de afdeling R van de Zijpepolder werd ingelaten vanuit de [plaats ] is daar ook verzilting van inlaatsloot de Grote R opgetreden tijdens het voorjaar en de zomer. (…) Het watersysteem van [plaats ] wordt sinds juni of juli dit jaar doorgespoeld, maar betwijfeld wordt of dat afdoende is om voor het voorjaar van 2016 de zoutgehalten tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen. (…)
Het rapport continueert als volgt (waarbij het hof ‘ [plaats ] ’ steeds leest als ‘Polder [plaats ] ’):
[plaats ] vormt een polder die vrij afwatert op de [plaats ] , een boezemkanaal (…). Ten behoeve van peilhandhaving en doorspoeling kan water worden opgepompt naar de Polder [plaats ] vanuit hetzelfde boezemkanaal nabij het lozingspunt. (…) In 2015 wilde men (…) water gaan innemen om het watersysteem van [plaats ] door te spoelen om de geconstateerde verzilting tegen te gaan. Omdat men constateerde dat de [plaats ] verzilt was, is de inname van het inlaatwater in de zomer juni van 2015 verlegd naar de poldersloot (Kleine R) van polder P (…)
3.5
Over de [plaats ] , de Kleine R en de Grote R heeft Acacia verder onder meer geschreven:
Aan het uiteinde ontvangt de vaart water via vrij verval uit [plaats ] . Dichtbij is daar ook een klein gemaal dat water oppompt uit de sloot van afdeling R van de Zijpepolder(het hof begrijpt: de Kleine R).
Uit de maalstaten blijkt dat het gemaal bijna dagelijks aanslaat. Alleen in de maand juli 2015 werd er weinig uitgeslagen. Mogelijk houdt dit verband met de ingebruikname van de persleiding, die vanaf die maand water opvoert naar de polder van [plaats ] . (…) In het zuiden[van de afdeling R van de Zijpepolder , hof]
wordt water ingelaten (opgemalen) uit de [plaats ] . Het water wordt ingelaten in (…) de Grote R. (…) Er werd bijna dagelijks water ingelaten in de periode van half maart tot september 2015.
3.6
Over de ontwikkeling van het zoutgehalte in de Grote R is door Acacia onder meer als volgt gerapporteerd:
De waterkwaliteit van de Grote R wordt regulier gemeten door HHNK nabij het inlaatpunt. Uit de meetjaren 2009, 2012 en 2015 blijkt dat het zoutgehalte gedurende het gehele jaar lager is dan 1.6 mS/cm. Na januari 2015 stegen de zoutgehalten eerst tot waarden van meer dan 2.6 mS/cm. Daarna daalde de zoutgehalten sterk om dan in juli weer op te lopen. De zoutgehalten varieerden in die periode van 2.2 tot 3.1 mS/cm. Eind oktober is het water weer zoet in de Grote R.
De bovengenoemde fluctuatie laat zich niet zo makkelijk verklaren. Vanaf half maart tot eind augustus 2015 werd er bijna dagelijks water ingelaten vanuit de [plaats ] (…). We nemen daarom aan dat de Grote R de waterkwaliteit van de [plaats ] reflecteert in die periode. Het hoge zoutgehalte in de maanden januari en februari 2015 is wellicht het gevolg van de grote afvoer van overtollig brak water uit [plaats ] , dat uittrad langs de zeewering (…). Dat de [plaats ] een laag zoutgehalte heeft in de periode van april tot en met juni 2015 kan mogelijk het gevolg zijn van het feit dat er in het voorjaar weinig brak water afstroomde vanuit [plaats ] . Er heerste een neerslagtekort. (…) Weinig brak water uit [plaats ] in combinatie met aanvoer van zoet water uit de Kleine R heeft de zoutgehalten doen verlagen. In juli 2015 werd het doorspoelsysteem opgestart. De afvoer van brak water uit [plaats ] zal daardoor groter zijn geworden. De aanvoer van zoet water van Kleine R werd kleiner, omdat met het water uit Kleine R het systeem van [plaats ] werd doorgespoeld. Het doorspoelsysteem zou wel eens contraproductief kunnen werken ten aanzien van de zoutgehalten van de [plaats ] en de inlaat van de Grote R.
Als ander mogelijke bron van water met hoge zoutgehalten in Grote R zou men het grondwater kunnen aanwijzen. Het blijkt dat brak grondwater op geringe diepte aanwezig is in de polder (…) en uit sommige drains loopt. Echter vanuit het ongerijmde kan deze hypothese worden weerlegd. Het peil van grote R ligt op NAP -0.3 m terwijl het peil van de omliggende poldersloten op NAP -0.75m ligt. Het is dus moeilijk voor te stellen dat grondwater vanuit de ondergrond in Grote R zou stromen. Grote R zal eerder water verliezen.
Feit is dat in de periode van juli tot en met september 2015 de zoutgehalten in de Grote R boven de drempelwaarde van de lelieteelt lagen (…)
Het andere meetpunt van HHNK in afdeling R van de Zijpepolder is bij het hoofdgemaal bij het Noord-Hollandskanaal. In de meetjaren 2009, 2012 en 2015 zijn de zoutgehalten van het water, die als een gemiddelde kunnen worden beschouwd voor de hele polder, steeds lager dan 1.9 mS/cm.
Het bovenbeschreven beeld wordt bevestigd door metingen die incidenteel zijn uitgevoerd door HHNK (…) en agrariërs (…). Hieruit blijkt dat het zoutgehalte in Grote R in de maanden augustus en september rond de 3 mS/cm lag, terwijl in de rest van polder R(het hof leest: afdeling R van de Zijpepolder )
de waarden varieerden van 1.3 tot 1.9 mS/cm (…).
Het rapport van Acacia bevestigt dus het feit dat ook al uit de stellingen van partijen, zoals nader toegelicht tijdens de zitting op 27 februari 2020, naar voren is gekomen, dat de [plaats ] voorafgaand aan de kustwerken al enigszins (maar onweersproken nog niet schadelijk) was verzilt en begin 2015, derhalve voorafgaand aan de aanleg en ingebruikname van de persleiding, extra was verzilt en dat de verzilting van de [plaats ] ook doorzette in de Grote R. De extra verzilting van begin 2015 is kennelijk veroorzaakt door de kustwerken van medio 2014 tot begin 2015. Deze verzilting was echter alweer sterk afgenomen toen die in juli 2015 weer toenam tot vermelde waarden.
3.7
Acacia heeft blijkens het rapport geofysisch grondonderzoek uitgevoerd op 30 oktober 2015 nabij de percelen van [appellant sub 1] . Uit de desbetreffende metingen is overal op een diepte van 1 a 1.5 m onder maaiveld al brak grondwater aangetroffen. Hierover heeft Acacia onder meer het volgende geschreven:
De vraag is of dit brakke grondwater gerelateerd is aan het kustversterkingsproject. De gradiënt van het grondwater tussen de kust en de polder zal tijdelijk hoger zijn geweest na het opspuiten van het zandlichaam. Toch is het niet waarschijnlijk, dat gezien de afstand tot de zeewering (600 m), het zoute grondwater de polder kan hebben bereikt. Een andere verklaring is dat na de drukvoortplanting vanuit de opgespoten zandlaag sterke kwel zou zijn opgetreden en brak grondwater uit de diepere lagen omhoog zou zijn gestuwd. Ook dat is niet waarschijnlijk. In dat geval zou de afvoer van de Kleine R, die voornamelijk gevoed wordt door kwelwater, zijn toegenomen ten opzichte van vorige jaren. Dat blijkt niet uit de maalstaten van de afgelopen jaren.
De conclusie is dat het ondiepe brakke grondwater hier van nature voorkomt. Daarboven ligt een dunnen zoetwaterlens. Omdat er nauwelijks kwel bestaat in de polder, leidt dit niet tot hoge zoutgehalten in de watergangen. Studies van Acacia Water in de Koegraspolder in de kop van Noord-Holland (…) en de Eierlandse polder op Texel, die ook achter een duinenrij zijn gelegen, wijzen uit dat zich daar soortgelijke situaties voordoen.
3.8
Acacia heeft aanbevolen het uit de Polder [plaats ] afstromende water te lozen op de van nature al brakke Hazepolder, dat in beheer is als natuurgebied. In 2016 heeft het HHNK een project uitgevoerd dat hierin voorziet, zo blijkt uit een besluit van 6 december 2016 ter vaststelling van het Projectplan Verbeteren waterkwaliteit [plaats ] .
3.9
Het hof sluit voor zijn oordeel aan bij de bevindingen van Acacia. Hoewel aan de rechtbank en het HHNK en de gemeente kan worden toegegeven dat de bevindingen van Acacia zo nu en dan voorzichtig zijn geformuleerd, heeft Acacia in het rapport onder ‘conclusies’ onomwonden vermeld:
De verzilting van Grote R is naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van de verzilting van de [plaats ] . De variatie van de zoutgehalten hangt samen met variatie in de afvoer van brak water uit het watersysteem [plaats ] en de uitslag van zoet water uit Kleine R. Agrariërs, waaronder teler [appellant sub 1] , gebruikten deze zomer(van 2015, hof)
water uit Grote R voor beregening (…). [appellant sub 1] beregende wekelijks van eind mei tot half augustus. In de maanden juli tot en met september lag het zoutgehalte boven de drempelwaarde voor lelieteelt , waarbij gewasschade kan ontstaan.
Op basis van deze uitgebreid onderbouwde en toegelichte conclusie van het rapport komt het hof tot het oordeel dat [appellant sub 1] voldoende heeft toegelicht en het HHNK en de gemeente onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat er een causaal verband is tussen de schade aan haar gewassen en de handelingen van het HHNK en de gemeente. Beide door Acacia in deze conclusie genoemde factoren werden ten nadele van de waterkwaliteit van de Grote R beïnvloed door het handelen van HHNK en de gemeente met de aanleg van de persleiding in samenhang met het opmalen van water uit de [plaats ] in de Grote R. De vermelding in het rapport dat het doorspoelen van Polder [plaats ] niet het gewenste effect zou hebben, betekent kennelijk slechts dat op deze wijze onvoldoende zout werd afgevoerd. Dat het doorspoelen niet tot toename van de verzilting in de [plaats ] zou hebben geleid, volgt daar niet uit. Deze uitleg zou ook strijdig zijn met de verdere inhoud van het rapport en wordt daarom niet gevolgd. De stelling van het HHNK en de gemeente dat het doorspoelen van Polder [plaats ] juist tot minder verzilting in de Grote R heeft geleid omdat al een ander verziltingproces gaande was en dit doorspoelen daarbij zout verdunnend heeft gewerkt is onvoldoende feitelijk toegelicht. Een feitelijke toelichting van deze stelling was, gezien de bevindingen van Acacia, aangewezen. Het hof gaat daarom ook in die stelling niet mee. Hetzelfde geldt voor de stelling dat het lozen van zout water uit de Polder [plaats ] in dit geval niet tot (meer) verzilting heeft geleid vanwege het reeds aanwezige zoutgehalte van het water. Andere theoretisch mogelijke oorzaken van de vanaf juli 2015 grote toename van de oorspronkelijke, niet schadelijke verzilting van de Grote R heeft Acacia onderzocht en gemotiveerd uitgesloten. Dit alles maakt dat het hof ervan uitgaat dat het doorspoelen van Polder [plaats ] met de persleiding in samenhang met het opmalen van water uit de [plaats ] in de Grote R substantieel heeft bijgedragen aan de verzilting van de Grote R. Voor het oordeel dat dit handelen zelf als onrechtmatig moet worden geduid, is echter in deze procedure, gelet op de betwistingen door het HHNK en de gemeente op dat vlak, onvoldoende handvat gegeven door [appellant sub 1] .
3.1
Dit ligt anders voor het verwijt van [appellant sub 1] dat het HHNK en de gemeente hebben nagelaten om [appellant sub 1] tijdig te waarschuwen voor het met hun handelen in het leven geroepen mogelijke gevaar voor de teelt van [appellant sub 1] . Naar het oordeel van het hof hebben het HHNK en de gemeente, die gezamenlijk hebben besloten om het doorspoelsysteem in gang te zetten, moeten begrijpen en moeten voorzien dat het zout dat als gevolg van de aanleg van de persleiding uit de Polder [plaats ] werd gespoeld via de [plaats ] in de daarmee in verbinding staande Grote R terecht zou komen. Het HHNK en de gemeente hadden rekening moeten houden met het risico dat de daarmee gewijzigde samenstelling van het water in de Grote R de gestelde schade zou berokkenen aan de teelt van [appellant sub 1] op zijn aan dit water gelegen percelen, temeer omdat zij met hun handelen nu juist reageerden op gelijksoortige klachten van de volkstuinders in de andere polder (de Polder [plaats ] ) die hun oogst zagen mislukken. Het HHNK en de gemeente hebben niet betwist dat zij wisten dat de landbouw, met name de bollenteelt, de belangrijkste economische sector is ter plaatse. Ook waren zij in algemene zin ervan op de hoogte dat kwekers water uit de watergangen gebruiken voor beregening van hun gewassen. Door na te laten [appellant sub 1] tijdig te waarschuwen voor mogelijk schadelijke effecten van beregening van haar gewassen vanuit de Grote R als gevolg van hun handelen hebben zij toerekenbaar onrechtmatig jegens [appellant sub 1] gehandeld. De gemeente heeft haar verweer dat de aansprakelijkheid alleen op het HHNK zou rusten in het licht van de voorgaande overwegingen onvoldoende gemotiveerd. Dat verweer wordt daarom verworpen. De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar.
3.11
Zoals hierboven vermeld vordert [appellant sub 1] in hoofdsom betaling van een bedrag van € 280.000,00. Dit bedrag betreft de vergoeding van door hem rechtstreeks in het najaar van 2015 aan zijn lelies geleden schade als gevolg van voormeld onrechtmatig handelen van het HHNK en de gemeente. [appellant sub 1] heeft deze schade als volgt geconcretiseerd. Als gevolg van beregening met verzilt water zijn de lelies verzwakt geraakt. Hierdoor zijn ook de bollen verzwakt en te klein gebleven. Hierdoor ontstond gevoeligheid voor schimmels en ziekten. De aantastingen zijn ook later nog in ruime mate geconstateerd. Meerdere deskundigen hebben het schadebeeld op de percelen van [appellant sub 1] bekeken en beoordeeld en vervolgens de omvang van de schade begroot. Hun bevindingen zijn vastgelegd in drie rapporten, die [appellant sub 1] alle in de procedure heeft gebracht. In een eerste rapport van 14 september 2015 van leliedeskundige G.N. Baltus heeft hij de schade visueel op voorhand geraamd op een bedrag van € 165.000,00. De bollen waren toen nog niet gerooid. De te verwachten opbrengst kon daarom toen alleen worden geschat op basis van waarneming van het gewas dat zich bovengronds bevond. [appellant sub 1] heeft daarom nader onderzoek laten doen. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Baltus en K. Burger, evenals Baltus bloembollentaxateur, van 14 maart 2016. De leliebollen waren toen gerooid en opgeslagen, zodat de daadwerkelijke opbrengst kon worden gemeten. In het rapport is het aantal kilo’s dat per vierkante Rijnlandse Roede daadwerkelijk was voortgebracht afgezet tegen de normaal te verwachten oogst. De daarbij geconstateerde minderopbrengst is berekend aan de hand van de gangbare kiloprijs van de desbetreffende cultivar. De eerdere schatting van de schade van Baltus is op grond van deze bevindingen door beide deskundigen naar boven bijgesteld. De nader berekende schade betrof een bedrag van € 280.000,00. Latere schade is hierbij niet in ogenschouw genomen. Op 27 januari 2017 is ten slotte een rapport opgesteld door Aelmans Tuinbouw Advies. In dit rapport wordt (de wijze van) de schadeberekening door Burger en Baltus onderschreven en onderbouwd dat andere oorzaken dan de beregening met verzilt water uitgesloten moeten worden geacht. [appellant sub 1] heeft voor de overige geleden en nog te lijden schade als gevolg van de beregening van haar percelen met het verzilte water en de hieruit voortkomende schade verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd.
3.12
Het HHNK en de gemeente hebben (in de conclusie van antwoord) de opgevoerde schade integraal betwist en verzocht alsnog de gelegenheid te krijgen zich na raadpleging van deskundigen uit te laten over de gevorderde schadevergoeding, mocht het tot beoordeling van de schade komen. Om proceseconomische redenen hebben zij voorafgaand en tijdens de procedure nog geen deskundige ingeschakeld, zo hebben zij gesteld. Deze afwachtende houding komt echter ten aanzien van de met name genoemde schadeposten waarvan [appellant sub 1] reeds bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg vergoeding heeft gevorderd, voor risico van het HHNK en de gemeente. [appellant sub 1] heeft de betreffende schadepost met de door hem bij dagvaarding in eerste aanleg in het geding gebrachte drie rapporten van deskundigen uitvoerig onderbouwd.. Daartegenover kon niet worden volstaan met een blote betwisting van het daaruit voortvloeiende schadebedrag. Ook eerder al, na de melding van schade door [appellant sub 1] , is door of namens het HHNK en de gemeente geen initiatief ondernomen van die schade nader kennis te nemen. De gepasseerde gelegenheden tezamen bezien is het hof van oordeel dat het HHNK en de gemeente hun mogelijkheid op het alsnog voeren van verweer ten aanzien van de schade hebben verbeurd. Het gevorderde bedrag van € 280.000,00 is daarmee in beginsel toewijsbaar.
3.13
Het HHNK en de gemeente hebben zich nog beroepen op eigen schuld van [appellant sub 1] . Zij hebben daartoe gesteld dat [appellant sub 1] zelf ervoor heeft gekozen lelies te telen in een gebied dat dicht bij zee is gelegen. [appellant sub 1] had er daarom rekening mee moeten houden dat het zoutgehalte in het water geen constante factor zou zijn, zeker gezien de kustversterkingswerkzaamheden, en zelf regelmatig de kwaliteit van het water in de gaten moeten houden. Deze stellingen hebben echter geen succes, omdat [appellant sub 1] , mede gelet op haar onweersproken stelling dat ter plekke nooit tevoren schadelijke verzilting heeft plaatsgevonden en [appellant sub 1] zoals vermeld al sinds begin jaren zeventig op de percelen teelt, geen rekening hoefde te houden met de omstandigheid dat het HHNK en de gemeente zouden bijdragen aan de verzilting van de Grote R zonder [appellant sub 1] daaraan voorafgaand te waarschuwen voor de daaruit voortvloeiende risico’s voor zijn teelt.
3.14
[appellant sub 1] heeft voorts een bedrag van € 5.469,20 aan deskundigenkosten en een bedrag van € 2.500,00 aan incassokosten gevorderd. Deze posten hebben het HHNK en de gemeente slechts bestreden met de stelling dat de hoofdvorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen, hetgeen zoals blijkt uit het voorgaande niet het geval is, en met de stelling dat het onnodig was om de schade door drie deskundigen te laten berekenen. De inschakeling van deze deskundigen oordeelt het hof echter redelijk en de omvang van de ter zake gevorderde vergoeding ook. Deze verder niet weersproken bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
3.15
Omdat de mogelijkheid dat [appellant sub 1] ook de nader door hem genoemde schade heeft geleden of zal lijden aannemelijk is, zal ook worden toegewezen de gevorderde veroordeling tot vergoeding van die schade van [appellant sub 1] , op te maken bij staat. Daarvoor is in dit stadium een onderzoek naar en beoordeling van die schadeposten niet nodig. De stelling dat naast deze vordering geen ruimte is om al een deel van de schade te beoordelen, zoals hiervoor is gedaan, vindt geen steun in het recht.
3.16
Wettelijke rente zal als gevorderd en onweersproken gebleven eveneens worden toegewezen.
3.17
De gevorderde hoofdelijkheid is weersproken met de stelling dat voor zover tot veroordelingen als gevorderd zou worden gekomen daarbij alleen aansprakelijkheid van het HHNK kan worden vastgesteld. Hierboven is echter ook aansprakelijkheid van de gemeente vastgesteld. Dit verweer heeft dus evenmin succes.
3.18
Het HHNK en de gemeente hebben geen stellingen betrokken die indien bewezen tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
3.19
Aangezien het hoger beroep slaagt, zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Het HHNK en de gemeente zullen daarbij hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [appellant sub 1] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hen heeft voldaan, vermeerderd met rente. Ook zullen zij als in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
I. verklaart voor recht dat het HHNK en de gemeente jegens [appellant sub 1] onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij hebben nagelaten om [appellant sub 1] tijdig te waarschuwen voor mogelijk schadelijke effecten van beregening van haar gewassen vanuit de Grote R als gevolg van het in 2015 doorspoelen van Polder [plaats ] met de persleiding in samenhang met het opmalen van water uit de [plaats ] in de Grote R;
II. veroordeelt het HHNK en de gemeente hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [appellant sub 1] van een bedrag van € 280.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van algehele betaling;
III. veroordeelt het HHNK en de gemeente hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [appellant sub 1] van een bedrag van € 7.969,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 mei 2017 tot de dag van algehele betaling;
IV. veroordeelt het HHNK en de gemeente hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot vergoeding aan [appellant sub 1] van de nadere schade die zij als gevolg van voormeld onrechtmatig handelen heeft geleden en zal lijden, nader op te maken bij staat;
V. veroordeelt het HHNK en de gemeente hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om al hetgeen [appellant sub 1] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hen heeft voldaan terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag waarop [appellant sub 1] heeft betaald tot de dag van terugbetaling;
VI. veroordeelt het HHNK en de gemeente hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant sub 1] begroot op € 3.974,42 aan verschotten en € 4.000,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 5.351,00 aan verschotten en € 7.838,00 voor salaris en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
VII. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VIII. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.A.H.M. ten Dam en E.A. Minderhoud en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.