ECLI:NL:GHAMS:2021:3712

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
23-000563-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van bagage op luchthaven Schiphol door verdachte met psychische problemen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van drie diefstallen van bagage van toeristen op de luchthaven Schiphol, gepleegd op 11, 13 en 14 december 2019. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte vertoont een voorzichtig positieve lijn in zijn gedrag en de reclassering adviseert voortzetting van zijn zorgtraject. Het hof oordeelt dat het niet wenselijk is om het zorgtraject van de verdachte te doorkruisen en legt een voorwaardelijke gevangenisstraf op. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eist voor materiële schade, welke door het hof is toegewezen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een schadevergoeding van €750,00 aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000563-20
Datum uitspraak: 9 november 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-298197-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en (zwarte) (Nike) rugtas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 11 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een (bagage)trolley, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 14 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een (zwarte)rugzak, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan een tot op heden onbekend gebleven persoon, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, vanwege proceseconomische redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en zwarte Nike rugtas, die toebehoorde aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op 11 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een (bagage)trolley, die toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3.
hij op 14 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een zwarte rugzak, die toebehoorde aan een tot op heden onbekend gebleven persoon, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feiten 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Na lange tijd geen vaste woon-, of verblijfplaats te hebben gehad, is de verdachte sinds februari 2021 woonachtig bij [adres] . Dit is een beschermd wonen project waar 24 uur per dag woonbegeleiding aanwezig is. Het wonen op de [adres] maakt dat de verdachte minder cocaïne gebruikt dan voorheen. De reclassering is dan ook voorzichtig positief. Naar omstandigheden gaat het goed met de verdachte en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit niet alleen doorkruisen, maar afhankelijk van de duur ervan zou de verdachte ook zijn plek bij [adres] kwijt kunnen raken, hetgeen zeer onwenselijk zou zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie diefstallen van bagage van toeristen op de luchthaven Schiphol. Toeristen hebben vaak naast waardevolle bagage ook reisbescheiden bij zich, waarvan het verlies groot ongemak met zich brengt. Tevens worden hierdoor de in de samenleving reeds bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt.
Het hof heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 6 augustus 2021. Hierin wordt vermeld dat sinds het 26ste levensjaar van verdachte bekend is dat de verdachte een psychotische stoornis heeft, die tot op heden niet adequaat onder controle is geweest. In 2017 is een ISD maatregel opgelegd. Tijdens de maatregel is de verdachte geplaats bij FPA Heiloo en FPK Inforsa. Dit heeft echter niet tot het gewenste effect geleid. Sinds maart 2021 verblijft de verdachte bij de [adres] van [adres] . De reclassering is van oordeel dat inzet en ondersteuning op het vinden van een woonplek en dagbesteding de verdachte zou kunnen motiveren behandeling te accepteren en een start te maken met het aanleren van adequate coping. Vanuit die benadering acht de reclassering een voorziening zoals de [adres] passend bij de problematiek van de verdachte en voorziet de reclassering meer negatieve gevolgen als hij deze plek kwijt zou raken. Ook ziet de reclassering dat de verdachte in 2020 veelvuldig werd aangehouden voor winkeldiefstal terwijl in 2021 in februari één keer een aanhouding is geweest voor winkeldiefstal. Dit impliceert dat het recidiverisico na plaatsing in [adres] is afgenomen. Het geheel overziend acht de reclassering voortzetting van het traject bij [adres] gewenst.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2021 is hij eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Meest recent is de verdachte op 13 september 2021 door rechtbank Midden-Nederland veroordeeld. Het hof heeft eveneens acht geslagen op de arresten in de zaken onder parketnummer 23-002218-20 en 23-000105-20 waarin het hof op dezelfde datum uitspraak doet.
De verdachte laat sinds hij op de [adres] verblijft een voorzichtig positieve lijn zien waarin hij aanzienlijk minder recidiveert en ook is de reclassering van mening dat voortzetting van het traject op de [adres] gewenst is. Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het niet wenselijk is om het zorgtraject waar de verdachte zich nu in bevindt en zijn verblijf op [adres] te doorkruisen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.040,00 aan materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 december 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. P.C. Römer en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 november 2021.