ECLI:NL:GHAMS:2021:3714

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
23-002681-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van witwassen en gebrek aan onderzoek door het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2000, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van € 9.620,-, dat mogelijk afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 november 2021 heeft de verdachte verklaard dat het geld afkomstig was uit een levensverzekering van zijn overleden broer. Het hof oordeelde dat deze verklaring niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was en dat het openbaar ministerie geen verder onderzoek had gedaan naar de herkomst van het geld. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. Tevens gelastte het hof de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geldbedrag van € 9.400,- en twee telefoontoestellen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002681-20
Datum uitspraak: 23 november 2021
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-254924-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 december 2018, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp (te weten een geldbedrag van EURO 9.620,--) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten een (voornoemd) geldbedrag van EURO 9.620,--) gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp (te weten een/voornoemd geldbedrag van EURO 9.620,--) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf; artikel 420bis Wetboek van Strafrecht artikel 420quater Wetboek van Strafrecht artikel 420bis.1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Bij de verdachte, die op doorreis was, is het ten laste gelegde geldbedrag in contanten aangetroffen.
Voor zover op basis hiervan al sprake zou zijn van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, geldt het volgende. De verdachte heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Deze houdt in dat zijn broer is overleden en dat de verdachte geld uitgekeerd heeft gekregen van een levensverzekering van zijn broer. Dit is een concrete, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke en min of meer verifieerbare verklaring, die het vermoeden kan ontzenuwen. Naar de juistheid van deze verklaring heeft het openbaar ministerie geen nader onderzoek gedaan. Bij deze stand van zaken kan niet met recht worden geconcludeerd dat (het niet anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Daarmee is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geldbedrag ter hoogte van € 9.400,00;
2. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: G105133, grijs);
3. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: G105134, Wit).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, mr. P.C. Römer en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 november 2021.