ECLI:NL:GHAMS:2021:3741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
200.298.676/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp ex artikel 6.1.2 Jeugdwet met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de GI (Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering) om een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen, die eerder door de kinderrechter was afgegeven. De kinderrechter had op 24 juni 2021 een machtiging gesloten jeugdhulp verleend, die op 24 oktober 2021 zou eindigen. De minderjarige is op 18 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat uit psychodiagnostisch onderzoek blijkt dat gesloten plaatsing niet langer nodig is en dat de minderjarige een stabielere en veiligere omgeving nodig heeft om zich verder te ontwikkelen. Het hof heeft geoordeeld dat de kinderrechter op goede gronden de machtiging heeft verleend tot 28 juli 2021, maar dat er vanaf die datum geen noodzaak meer was voor gesloten jeugdhulp. De bestreden beschikking is gedeeltelijk vernietigd, en het verzoek van de GI om de machtiging gesloten jeugdhulp te verlengen is afgewezen. Het hof heeft benadrukt dat de minderjarige gemotiveerd is voor behandeling en dat er geen psychiatrische problematiek is vastgesteld die een gesloten setting rechtvaardigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.298.676/01
zaaknummer rechtbank: C/15/315599 / JU RK 21-743
beschikking van de meervoudige kamer van 23 november 2021 inzake
[de minderjarige],
verblijvende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. M.E. van der Zouw te Haarlem,
en
de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
regiokantoor te Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informanten zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter), van 24 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarvan de schriftelijke uitwerking op 15 juli 2021 is vastgesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[de minderjarige] is op 18 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 juni 2021.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een email van de vader met bijlage, ingekomen op 13 september 2021;
- een email van de vader, ingekomen op 13 september 2021;
- een email van de vader, ingekomen op 16 september 2021;
- een email van de vader, ingekomen op 16 september 2021;
- een email van de vader, ingekomen op 19 september 2021;
- een email van de vader, ingekomen op 19 september 2021;
- een email van de vader met bijlagen, ingekomen op 4 oktober 2021;
- een email van de vader, ingekomen op 11 oktober 2021;
- een journaalbericht van de zijde van [de minderjarige] van 11 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op 12 oktober 2021;
- een email van de vader, ingekomen op 11 oktober 2021;
- een email van de moeder, ingekomen op 19 oktober 2021;
- een email van de vader met bijlage, ingekomen op 20 oktober 2021;
- een brief van advocaat mr. B.D.W. Martens namens de vader van 20 oktober 2021;
- een email van de vader met bijlagen, ingekomen op 21 oktober 2021.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [de minderjarige] , bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door een collega van de gezinsmanager;
- de vader.
De raad is, met bericht van afmelding, niet ter zitting verschenen.
De advocaat van [de minderjarige] heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.4
Het hof zal geen acht slaan op de na afloop van de mondelinge behandeling door de vader ongevraagd gezonden emails.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is [in] 2005 geboren. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2020 is het gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige] beëindigd en is de GI met de voogdij over [de minderjarige] belast. Op 17 juli 2020 is [de minderjarige] geplaatst bij haar grootouders (vz) en vanaf 19 januari 2021 woonde zij op de woongroep van [jeugdhulp] op het [gezinshuis] .
3.2
Op grond van een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp van 22 april 2021 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) verblijft [de minderjarige] sinds die tijd bij de [gesloten instelling] in [plaats A] .
3.3
De kinderrechter heeft bij beschikking van 18 mei 2021 een machtiging gesloten jeugdhulp voor [de minderjarige] verleend tot uiterlijk 24 juni 2021. De kinderrechter heeft de beslissing op het meer verzochte aangehouden en op 24 juni 2021 de beschikking waarvan beroep gegeven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is met ingang van 24 juni 2021 tot uiterlijk 24 oktober 2021 een machtiging gesloten jeugdhulp voor [de minderjarige] verleend.
4.2
[de minderjarige] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI tot afgifte van een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden af te wijzen, althans de duur van deze machtiging te beperken tot een door het hof te bepalen datum.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[de minderjarige] voert aan dat de kinderrrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de opneming en het verblijf noodzakelijk was om te voorkomen dat zij zich aan de jeugdhulp zou onttrekken of daaraan door anderen zou worden onttrokken. [de minderjarige] heeft tijdens haar verblijf op het [gezinshuis] meerdere malen laten weten dat zij open stond voor EMDR therapie. De psychiater heeft tijdens het consult van 9 april 2021 dringend geadviseerd om EMDR te volgen en heeft op 19 april 2021 aan de groepsleiding te kennen gegeven dat er vanwege de lijdensdruk van [de minderjarige] zo snel mogelijk therapie geregeld moest worden, maar de GI heeft dit niet gedaan. [de minderjarige] is op 20 april 2021 ten einde raad naar haar vader gegaan, omdat zij in paniek was en hoopte rust bij hem te vinden. Het vertrek van [de minderjarige] naar de vader heeft er toe geleid dat [de minderjarige] op de dag van de afgifte van de spoedmachtiging naar de [gesloten instelling] is gebracht. Daarnaast is in de bestreden beschikking ten onrechte overwogen dat [de minderjarige] niet is gebaat bij een wisseling van verblijfplaats. [de minderjarige] heeft verzocht op het [gezinshuis] teruggeplaatst te worden, waar zij voorafgaand aan de [gesloten instelling] verbleef. In het psychiatrisch onderzoeksverslag van 9 april 2021 is niet vermeld dat de geadviseerde traumabehandeling vanuit een gesloten setting moet plaatsvinden. Er is juist vanuit gegaan dat de behandeling op het [gezinshuis] zal plaatsvinden. Volgens [de minderjarige] was er op 24 juni 2021 geen noodzaak meer om haar in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te laten verblijven, aangezien zij hulpverlening accepteerde en gemotiveerd was om daaraan mee te werken. Uit het op 28 juli 2021 afgeronde psychodiagnostisch onderzoek is naar voren gekomen dat er geen sprake is van psychiatrische problematiek, maar dat [de minderjarige] wel gebaat zou zijn bij individuele (trauma)behandeling wanneer de situatie voor haar stabieler is en veiliger aanvoelt. Er wordt niet gesteld dat het voor de behandeling noodzakelijk is dat zij in een gesloten setting verblijft. [de minderjarige] wil de kans krijgen om binnen een open setting een behandeling te volgen. Zij voelt zich op de [gesloten instelling] niet prettig en heeft er veel last van dat zij in een gesloten setting verblijft. Zij ondervindt ook hinder van de drukte op de groep. Daarom heeft zij tot op heden nog geen behandeling binnen de [gesloten instelling] gehad. Tot slot voert [de minderjarige] aan dat de kinderrechter terecht heeft overwogen dat de gesloten plaatsing niet langer moet duren dan noodzakelijk is. De duur waarvoor de machtiging is afgegeven is te lang, gelet op het op 28 juli 2021 afgeronde psychodiagnostisch onderzoek en de aanvang van de middelbare school in [plaats B] op 30 augustus 2021.
5.2
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het verblijf van [de minderjarige] op de [gesloten instelling] door haar eigen inzet goed is verlopen. Er zijn echter grote zorgen over haar identiteitsontwikkeling. Het is belangrijk dat zij haar verleden gaat verwerken. Ondanks de inspanningen van de GI en de overige betrokken instanties is er nog geen alternatieve woonplek voor [de minderjarige] gevonden. Op de dag van de zitting in hoger beroep zal hierover door de betrokkenen verder worden gesproken. Volgens de GI was terugplaatsing bij het [gezinshuis] geen optie, omdat [de minderjarige] meer zorg nodig heeft dan het [gezinshuis] op dat moment kon bieden. Het gedrag van de vader werkt belemmerend bij het vinden van een woonplek voor [de minderjarige] . Hij geeft geen emotionele toestemming voor woonplekken waarvoor [de minderjarige] is aangemeld en hij uit op grove wijze beschuldigingen via de mail. De vader moet [de minderjarige] emotionele toestemming geven om elders aan haar problematiek te werken. Het contact tussen [de minderjarige] en haar vader kan dan ook worden opgebouwd.
5.3
De vader heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [de minderjarige] ten onrechte uit huis is geplaatst. De vader heeft haar nooit mishandeld en [de minderjarige] is bij hem niet in gevaar.
De vader is bereid om aan onderzoeken zijn medewerking te verlenen. Als [de minderjarige] weer bij de vader komt wonen, kan zij hopelijk vijf dagen per week naar school in [plaats B] en kan zij om de hoek werken in de baan die zij voorheen had.
5.4
Het hof overweegt dat gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet een machtiging gesloten jeugdhulp slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.5
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 24 oktober 2021 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft [de minderjarige] een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 24 juni 2021 tot 24 oktober 2021 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.6
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat de kinderrechter op 24 juni 2021 op goede gronden een resterend deel van het verzoek machtiging gesloten jeugdhulp heeft toegewezen. Op dat moment kon op basis van de heftige gebeurtenissen die [de minderjarige] heeft meegemaakt en de impact die deze hadden op haar geestelijk welzijn, geconcludeerd worden dat sprake was van ernstige opgroeiproblemen waardoor haar ontwikkeling stagneerde. Ten tijde van de verlening van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp op 22 april 2021 had [de minderjarige] depressieve klachten en was er sprake van automutilatie. Ook was zij weggelopen naar haar vader en zij stelden samen de voorwaarden voor terugkeer.
Duidelijk blijkt uit het advies van Triversum dat nader diagnostisch onderzoek noodzakelijk was. Op 19 mei 2021 heeft Triversum immers laten weten: “
Gelet op de problematiek en alles dat [de minderjarige] heeft meegemaakt is alleen ITB onvoldoende. Je behandelt dan 1 ‘onderdeel’, maar ook heel veel niet. Hierdoor kan de uitkomst van de ITB een teleurstelling worden voor [de minderjarige] . Het advies is dat de ITB wordt ingebed in een bredere aanpak, waarbij ook onder andere psychotherapie gegeven gaat worden. Het behandeltraject wordt dan waarschijnlijk gestart met diagnostiek met aansluitend therapie en uitleg over trauma’s.
Volgens [de minderjarige] had dit onderzoek ook vanuit de open groep verricht kunnen worden. De GI heeft inderdaad tijdens de mondelinge behandeling bij de kinderrechter op 24 juni 2021 al aangegeven dat voor haar een andere verblijfplek nodig was. Maar ook is toen aangegeven dat terugplaatsing naar een open plek het risico met zich zou brengen dat deze opnieuw zou mislukken en dat het afwachten van het onderzoek daarom beter zou zijn. Dit laat onverlet dat [de minderjarige] gemotiveerd was voor behandeling en heel erg haar best heeft gedaan tijdens het verblijf op de gesloten groep.
5.7
Namens [de minderjarige] is ook aan de kinderrechter verzocht om een tussentijds toetsmoment, namelijk wanneer het psychodiagnostisch onderzoek afgerond zou zijn. Uit deze rapportage van 28 juli 2021 blijkt dat er geen sprake is van psychiatrische problematiek bij [de minderjarige] . Ook kan vanuit het persoonlijkheidsonderzoek geen verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling worden vastgesteld in de zin van een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling. Wel wordt een ontwikkeling gezien die onder druk staat. Er wordt een verbaal sterk, veerkrachtig meisje gezien met interesses, mogelijkheden en potenties. In diagnostische zin kan worden gesproken van complex trauma, een verstoord hechtingsproces, KOPP-problematiek en ouder-kindrelatieproblematiek (parentificatie). [de minderjarige] is volgens dit rapport gebaat bij individuele (trauma)behandeling, wanneer de situatie voor haar stabieler is en veiliger aanvoelt. Zij kan zich er op dit moment moeilijk voor openstellen, nu ze te veel bezig is met weg willen uit de [gesloten instelling] . Uit dit verslag blijkt niet dat gesloten plaatsing nog langer nodig is. Eerder blijkt hieruit volgens het hof het tegendeel, namelijk dat zij een andere, stabielere, veiligere omgeving nodig heeft om zich verder te kunnen ontwikkelen.
5.8
Ook de opstelling en het gedrag van [de minderjarige] tijdens het voor haar moeilijke verblijf op de gesloten afdeling geeft aanleiding om aan te nemen dat zij zal meewerken aan de jeugdhulp die zij nodig heeft. Eind juli 2021, na een verblijf van ruim drie maanden op deze afdeling, kon deze conclusie al getrokken worden en toen was ook wel duidelijk dat [de minderjarige] deze intensieve behandeling niet in een gesloten setting zou moeten ondergaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de minderjarige] nogmaals benadrukt dat zij behandeling wenst te ondergaan in een open setting en lijkt sprake te zijn van intrinsieke motivatie voor de bedoelde behandeling. Dit is al eerder opgemerkt, zo blijkt uit het door Pluryn opgestelde ontwikkelingsverslag van 21 juni 2021. Gedurende het verblijf in de gesloten setting is zij goed omgegaan met de regels van de groep en komt zij haar afspraken na. Zij is ontzettend leergierig en gemotiveerd haar school af te maken. Ook heeft zij deelgenomen aan groepstherapie.
5.9
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat er vanaf 28 juli 2021 geen noodzaak meer was om [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp op te nemen. Het hof stelt vast dat bij een gesloten plaatsing sprake is van vrijheidsbeneming en is van oordeel dat dit ook een te ingrijpend middel is in een situatie dat de GI er - ondanks verrichte inspanningen – tot op de dag van de zitting in hoger beroep niet in geslaagd was om een geschikte woonplek voor [de minderjarige] te vinden. Het kan niet zo zijn dat een vervolgplek dan drie maanden op zich moet laten wachten. Daarom zal de bestreden beschikking bij gebreke aan een ander ijkmoment dan 28 juli 2021 worden vernietigd vanaf dat tijdstip.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 28 juli 2021;
vernietigt deze beschikking met ingang van 28 juli 2021 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI om een machtiging gesloten jeugdhulp voor [de minderjarige] te verlenen met ingang van 28 juli 2021 alsnog af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.T. Hoogland en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 23 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.