ECLI:NL:GHAMS:2021:3920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
200.289.218/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en procesorde in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, verzocht om een verlaging. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 300,- per maand moest betalen, maar in de bestreden beschikking werd dit bedrag verlaagd naar € 125,50 per maand. De vrouw ging hiertegen in beroep, waarbij zij aanvoerde dat de man niet had aangetoond dat hij voor zijn jongste kind een bijdrage betaalde, en dat de rechtbank ten onrechte de draagkracht van de man over drie kinderen had verdeeld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2021 was de vrouw niet aanwezig, maar haar advocaat was wel aanwezig. De man had een verklaring van zijn huidige partner overgelegd, waaruit bleek dat hij bijdraagt in de kosten van opvoeding en verzorging van zijn jongste kind. Het hof oordeelde dat de nieuwe grief van de vrouw, die pas ter zitting naar voren was gebracht, in strijd was met de goede procesorde, omdat de man zich hierop niet had kunnen voorbereiden. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij het de vrouw's verzoek om een hogere alimentatie afwees. De uitspraak benadrukt het belang van goede procesorde en de noodzaak voor partijen om hun grieven tijdig in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.289.218/01
zaaknummer rechtbank: C/13/677971 / FA RK 19-8363 (COH/SM)
beschikking van de meervoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Akkas te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K. van der Meij te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt na te noemen minderjarige:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 28 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 28 januari 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 28 oktober 2020.
2.2
De man heeft op 12 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op 26 augustus 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. Akkas namens de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw was, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet ter zitting aanwezig.
De advocaat van de man heeft ter zitting een getekende verklaring van de huidige partner van de man overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot 2015 een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2012.
De man heeft [de minderjarige] erkend.
De man heeft daarnaast, voor zover thans van belang, de volgende kinderen:
- [kind 1] , geboren [in] 2002;
- [kind 2] ;
- [kind 3] , geboren [in] 2020.
3.3
Bij beschikking van 12 december 20018 heeft de rechtbank bepaald dat de man, na een tijdelijke verlaging van de door hem te betalen kinderalimentatie in verband met ziekte, met ingang van 1 juli 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van [de minderjarige] weer € 300,- per maand zal voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 12 december 2018, de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 3 december 2019 bepaald op € 125,50 per maand. Tevens is bepaald dat voor zover (het hof begrijpt) de vrouw over de periode van 3 december 2019 tot en met de datum van de beschikking van de man hogere bedragen ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] heeft ontvangen, het meerdere niet van haar mag worden teruggevorderd of worden verrekend, omdat ervan uit moet worden gegaan dat deze bedragen inmiddels zijn verbruikt. Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de man te bepalen dat, met wijziging van de beschikking van 12 december 2018, de man met ingang van 1 juli 2019, dan wel met ingang van 19 juli 2019, dan wel met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, een kinderalimentatie dient te voldoen van € 123,- per maand.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de man tot verlaging van de kinderalimentatie alsnog af te wijzen, althans te bepalen dat de man ten behoeve van [de minderjarige] aan kinderalimentatie een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag dient te voldoen vanaf een door het hof redelijk geachte datum.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden en de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Wijziging van omstandigheden
5.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, zijnde de vermindering van het inkomen van de man door zijn medische situatie, die een herbeoordeling van de hoogte van de draagkracht van de man rechtvaardigt. Daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Ingangsdatum
5.3
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, te weten 3 december 2019, is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Behoefte kinderen
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige] € 628,- per maand bedroeg in 2015, hetgeen geïndexeerd naar 2019 neerkomt op € 672,- per maand.
Draagkracht man
5.5
De totale draagkracht van de man van € 436,- per maand, gebaseerd op een netto besteedbaar inkomen van € 2.247,- per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.
5.6
Ter zitting in hoger beroep is namens de vrouw verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 maart 2018 (ECLI:HR:2018:314), waaruit onder meer volgt dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat wanneer iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit verschillende relaties, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen, het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen wordt verdeeld, in beginsel gelijkelijk tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte. Indien een ouder verschillende relaties is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen eenzelfde verplichting rust of kan rusten. Aldus kan de bijdrageverplichting van die andere ouder mede van invloed zijn op het voor een kind uit een eerdere of latere relatie beschikbare gedeelte van de draagkracht van de jegens dat kind onderhoudsplichtige ouder. Van belang is daarom hoe hoog de behoefte is van de kinderen uit eerdere relaties en of de moeders een eigen inkomen hebben en kunnen bijdragen in die behoeftes, aldus de vrouw.
5.7
De man heeft bezwaar gemaakt tegen deze nieuwe grief die niet in een eerder stadium naar voren is gebracht. Enkel is gesteld dat de draagkracht van de man ten onrechte over drie kinderen is verdeeld, maar niet dat dit ten onrechte gelijkelijk is verdeeld. De man verzoekt voorbij te gaan aan deze grief, omdat hij zich hierop niet heeft kunnen voorbereiden.
5.8
Het hof overweegt als volgt. De door de vrouw voorgedragen grief 2 houdt in dat de rechtbank de overgebleven draagkracht van de man heeft verdeeld over drie kinderen. Uit de toelichting op deze grief begrijpt het hof dat de vrouw van mening is dat de draagkracht slechts verdeeld had moeten worden over twee kinderen omdat de man niet heeft aangetoond dat hij een bijdrage betaalt voor zijn jongste zoon. Pas ter zitting in hoger beroep is namens de vrouw naar voren gebracht dat ook bezwaren bestaan tegen een
gelijkelijke(onderstreping hof) verdeling van de draagkracht. Dat is een standpunt dat, anders dan mr. Akkas ter zitting heeft gesteld, niet zonder meer binnen het bereik van grief 2 valt. In alimentatiezaken kan op de in beginsel strakke regel dat het beroepschrift de gronden moet bevatten waarop het beroep rust, wegens de bijzondere aard van de procedure een uitzondering worden gemaakt. Onverkort blijft echter wel gelden dat toelating van een nieuwe niet in strijd mag komen met de beginselen van een goede procesorde. De man heeft zich onvoldoende kunnen voorbereiden op het nieuwe verweer, en de gevolgen daarvan voor de door hem te betalen kinderbijdrage(n). In aanmerking genomen voorts dat het niet gaat om een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, die pas na de bestreden beschikking is opgekomen, is naar het oordeel van het hof de nieuwe grief van de vrouw in strijd met de goede procesorde, zodat hierop geen acht wordt geslagen.
Kosten [kind 1]
5.9
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte een bedrag van (afgerond) € 59,- heeft afgetrokken van de draagkracht van de man, omdat hij dat bedrag voor [kind 1] zou betalen. De man heeft zelf verklaard dat hij is gestopt met de alimentatiebetalingen aan [kind 1] . Bovendien blijkt uit de bankafschriften niet dat het Vodafone-abonnement, waar het kennelijk om gaat, voor [kind 1] wordt betaald, aldus de vrouw.
5.1
De man heeft aanvullend op zijn pleitnotitie ter zitting in eerste aanleg laten weten dat hij de betalingen aan Vodafone ten behoeve van [kind 1] nog steeds voldeed, in tegenstelling tot de alimentatiebetalingen van € 100,- per maand. Deze betalingen aan Vodafone worden nog steeds maandelijks verricht door de man. De rechtbank heeft volgens de man dan ook terecht rekening gehouden met deze betaling en deze afgetrokken van de totale draagkracht van de man.
5.11
Het hof overweegt als volgt. De man heeft een bankafschrift overgelegd waaruit de betaling aan Vodafone blijkt. Het hof acht voldoende onderbouwd dat de man de betreffende kosten ten behoeve van [kind 1] voldoet. De man heeft namelijk, ook in eerste aanleg, steeds aangegeven dit bedrag ten behoeve van zijn zoon te betalen en de bedragen die vermeld staan op de overgelegde bankafschriften komen hiermee overeen. Voorts is gebleken dat de man ook in de periode daarvoor een bijdrage voor [kind 1] betaalde, te weten het bij beschikking van 12 december 2018 vastgestelde bedrag van € 100,- per maand. De man heeft ter zitting in hoger beroep nader toegelicht waarom hij thans enkel nog de kosten van het telefoonabonnement voor [kind 1] voldoet. Deze bijdrage kan gelijk worden gesteld aan een door de man te betalen kinderalimentatie. Het hof zal, evenals de rechtbank, rekening houden met deze bijdrage voor [kind 1] , die inmiddels 19 jaar is en rechtstreeks door de man ten behoeve van [kind 1] wordt voldaan aan Vodafone.
Bijdrage [kind 3]
5.12
De vrouw is voorts van mening dat de rechtbank ten onrechte de overgebleven draagkracht van de man heeft verdeeld over drie kinderen, omdat de man geen bewijzen heeft aangedragen dat hij voor zijn jongste zoon [kind 3] een bijdrage betaalt.
5.13
De man voert daartegen aan dat hij zeven kinderen heeft. Voor vier van hen betaalt hij een bijdrage, of voorziet hij anderszins in de kosten van opvoeding en verzorging. Voor [kind 2] betaalt hij maandelijks € 209,-. Voor [de minderjarige] betaalt hij maandelijks de in de bestreden beschikking bepaalde € 125,50 per maand en voor [kind 3] draagt hij bij in diens levensonderhoud. De man en de moeder van [kind 3] hebben een affectieve relatie. Weliswaar wonen zij niet samen, maar de opvoeding en verzorging van [kind 3] wordt door hen samen gedaan. Hij is onderhoudsplichtig voor [kind 3] , dus moet bij de berekening van de hoogte van de te betalen kinderalimentatie van [de minderjarige] met die omstandigheid rekening worden gehouden, aldus de man.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep heeft de man, met instemming van de advocaat van de vrouw, alsnog een ondertekende verklaring van de huidige partner van de man overgelegd, waaruit blijkt dat zij samen de zorg delen voor hun zoon. Daarmee heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bijdraagt in de kosten van opvoeding en verzorging van [kind 3] . Verder is niet betwist dat de man onderhoudsplichtig is voor [kind 3] . Bij gebrek aan feitelijke gegevens over de hoogte van de behoefte van [kind 3] , zal het hof, evenals de rechtbank, een gelijkelijke verdeling van de draagkracht van de man over de drie kinderen ( [kind 2] , [de minderjarige] en [kind 3] ) tot uitgangspunt nemen.
De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.15
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.N. van de Beek en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 7 december 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.