In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, die sinds 2017 in een pleeggezin verblijft. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2021 aangevochten, waarin haar gezag was beëindigd en de GI tot voogd was benoemd. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in het pleeggezin en dat het noodzakelijk is om haar verblijf daar voort te zetten. De moeder had de wens om het gezag te behouden, maar het hof oordeelde dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen. De moeder had in het verleden tijdelijk niet voor haar kinderen kunnen zorgen vanwege psychische en lichamelijke problemen, maar het hof concludeerde dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder had een plan gepresenteerd voor terugplaatsing, maar het hof oordeelde dat dit niet in het belang van de minderjarige was, gezien haar hechting aan het pleeggezin. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder om een contra-expertise af.