Op 16 december 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 15 september 2021 was gewezen. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het te koop aanbieden van (nep) drugs, wat een overtreding is van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam. De feiten van de zaak zijn dat de verdachte op 16 november 2019 in Amsterdam deze overtreding heeft gepleegd.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met als subsidiaire straf 20 dagen hechtenis. De taakstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter anders beslist, mocht de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maken aan een strafbaar feit. De beslissing van het hof is genomen in tegenwoordigheid van de griffier, L.M. van Leeuwen.
De verdachte en de advocaat-generaal hebben ter terechtzitting afstand gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen, wat betekent dat de uitspraak van het hof definitief is. Deze zaak benadrukt de handhaving van de APV in Amsterdam en de gevolgen van het aanbieden van (nep) drugs.