ECLI:NL:GHAMS:2021:4214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
200.291.248/01 en 200.291.249/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de vrouw na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het huurrecht van de voormalig echtelijke woning tussen een man en een vrouw die een geregistreerd partnerschap hadden. De man had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin was bepaald dat de vrouw huurder zou worden van de woning. De man stelde dat hij meer kans had op vervangende woonruimte door zijn langere inschrijfduur bij de woningbouwvereniging, terwijl de vrouw aanvoerde dat zij geen alternatieve woonruimte kon vinden en afhankelijk was van de nabijheid van haar werk. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij het huurrecht zwaarder weegt. De vrouw had een directe verbinding met haar werk en had actief gezocht naar vervangende woonruimte, maar zonder succes. De man had weliswaar langer ingeschreven gestaan, maar zijn kans op het vinden van een woning werd als groter ingeschat. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.291.248/01 en 200.291.249/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/302342 / FA RK 20-2217 en C/15/305347 / FA RK 20-3773
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2021 (bij vervroeging) inzake
[de man],
wonende te [plaats A] , gemeente [X] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [X] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Strijbis-van der Raaij te Grootebroek.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 24 februari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 2 maart 2021 in hoger beroep gekomen tegen een gedeelte van de beschikking van 24 februari 2021.
2.2
De vrouw heeft op 14 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 7 juni 2021, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op 14 oktober 2021;
- een brief van de zijde van de man van 9 november 2021 met bijlagen, ingekomen op 11 november 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 11 november 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De advocaat van de man heeft het hof bij voormeld bericht van 7 juni 2021 laten weten dat partijen overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud van de man (hierna: de partnerbijdrage) en de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen (hierna: de verdeling) en voorts het hof bericht dat de verzoeken en grieven hieromtrent worden ingetrokken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
In verband met de covid-19 maatregelen heeft de advocaat van de vrouw deelgenomen aan de mondelinge behandeling via een videoverbinding. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2019 een geregistreerd partnerschap aangegaan, welk partnerschap op 3 juni 2021 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 24 februari 2021.
3.2
Bij beschikking van 18 juni 2020 van de rechtbank is in het kader van voorlopige voorzieningen bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats A] , met bevel dat de vrouw die woning verder niet mag betreden.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 22 september 2020 van de rechtbank is de vrouw veroordeeld om zich binnen drie werkdagen na de betekening van het vonnis uit te schrijven uit de woning aan de [adres] te [plaats A] in de Basisregistratie Personen van de gemeente [X] . Voorts is bepaald dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 1.000,-. Daarnaast is bepaald dat indien de vrouw niet overgaat tot de uitschrijving uit de woning en zij het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd, het vonnis in de plaats komt van de benodigde handtekening van de vrouw om de genoemde uitschrijving uit de woning te realiseren.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en overeenkomstig het verzoek van de vrouw, bepaald dat de vrouw huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] te [plaats A] , gemeente [X] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met dien verstande dat de man de woning binnen een week na de datum van de beschikking dient te verlaten, met achterlating van de inboedel. Het zelfstandig verzoek van de man te bepalen dat hij huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] te [plaats A] , gemeente [X] , is afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de vrouw af te wijzen en te bepalen dat zijn zelfstandig verzoek in eerste aanleg alsnog wordt toegewezen.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft zijn verzoeken en grieven ten aanzien van de partnerbijdrage (zaaknummer 200.291.248/01) en de verdeling (zaaknummer 200.291.249/01) ingetrokken. Dit brengt mee dat het hof de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van de partnerbijdrage en de verdeling.
5.2
Ter beoordeling ligt aan het hof nog voor de vraag aan wie het huurrecht van de voormalig echtelijke woning moet worden toegewezen. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
5.3
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het belang van de vrouw bij toewijzing van het huurrecht groter is dan het belang van de man. Het is onjuist dat de vrouw niet over (eigen) alternatieve woonruimte beschikt. De vrouw heeft immers de afgelopen periode laten blijken dat zij alternatieve woonruimte heeft. De man beschikt niet over alternatieve woonruimte. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat zijn zus een kamer vrij heeft, maar dit betekent niet dat hij daar kan verblijven. De man is niet welkom bij zijn zus en zijn ouders door een verslechterde verstandhouding. Zijn belang bij het huurrecht weegt zwaarder onder meer omdat hij veel tijd heeft gestoken in de verbouwing van de woning. De rechtbank heeft ten onrechte waarde gehecht aan de inschrijvingsdata van partijen op het adres. Partijen zijn samen in april 2018 verhuisd naar de woning. Hij heeft zich later ingeschreven, omdat hij het huurcontract van zijn eigen huurwoning in [plaats C] niet eerder kon opzeggen. Hij is in staat de vaste lasten van de huurwoning te betalen. Ter zitting in hoger beroep heeft de man aanvullend verklaard dat zijn ouders beschikken over een woonunit in [plaats D] , een stacaravan op een camping in [plaats E] en een woning in Frankrijk. De stacaravan in [plaats E] betreft een recreatiewoning waar men niet ingeschreven mag staan. Zijn ouders staan ingeschreven bij zijn zus en verblijven daar regelmatig. De verstandhouding met zijn ouders en zijn zus is aan de beterende hand maar hij kan niet bij één van hen verblijven. Het is hem daarnaast niet gelukt om een eigen huurwoning te bemachtigen. Hij staat sinds 2015 weer ingeschreven als woningzoekende bij de woningbouwvereniging en de wachttijd voor een woning is ongeveer tien jaar. Hij kan, op basis van zijn inkomen, reageren op woningen met een maximale huur van € 633,- per maand. De vrouw kan gemakkelijk weer bij haar ouders wonen, omdat zij daar tot mei 2018 heeft gewoond. De man heeft op dit moment geen betaalde baan maar verricht vrijwilligerswerk bij een voetbalvereniging in [plaats F] .
5.4
De vrouw is van mening dat het huurrecht van de voormalig echtelijke woning terecht aan haar is toegekend. Zij heeft de afgelopen periode op diverse adressen verbleven en het is niet gelukt vervangende woonruimte te vinden. De man kan wel over alternatieve woonruimte beschikken. De man kan bij zijn ouders intrekken, bij zijn zus of in de caravan in [plaats E] . Indien dit niet mogelijk is, kan de man via de woningbouwvereniging op zoek naar andere woonruimte. Hij staat twee keer zo lang ingeschreven als de vrouw en zou in aanmerking moeten komen voor een huurwoning. De vrouw heeft de indruk dat de man geen zin heeft om alternatieve woonruimte te zoeken, terwijl zij al maanden van slaapplaats wisselt.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aanvullend verklaard dat zij, vanwege haar nachtblindheid en geldgebrek, met de fiets naar haar werk in [plaats G] reist en dat het daarom belangrijk is dat zij op fietsafstand van haar werk woont. Op dit moment leeft zij uit plastic zakken omdat zij geen vaste verblijfplaats heeft en niet meer bij haar ouders terecht kan vanwege de opgelopen spanningen. De vrouw staat sinds 2018 weer ingeschreven als woningzoekende maar heeft nog geen woning kunnen vinden. Zij reageert op diverse woningen maar komt niet in de buurt van de eerste plek op de wachtlijst. Ook zij kan reageren op woningen met een maximale huurprijs van € 633,- per maand. De man maakt meer kans op een woning omdat hij drie jaar langer ingeschreven staat als woningzoekende. De man heeft slechts één keer op een woning gereageerd, en dan ook nog op een woning in een hele gewilde buurt waardoor hij niet hoog op de wachtlijst terecht kwam. De vrouw vraagt zich daarnaast af of de verstandhouding van de man met zijn ouders en zus daadwerkelijk slecht is omdat hierover wisselende verklaringen zijn afgelegd. Als de ouders van de man negen maanden per jaar in de woonunit in [plaats D] , de stacaravan in [plaats E] of de woning in Frankrijk verblijven dan is er een groot gedeelte van het jaar zelfstandige woonruimte beschikbaar, aldus de vrouw.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Beide partijen hebben belang bij toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning. Van zowel de man als de vrouw is aannemelijk geworden dat het vinden van vervangende woonruimte lastig is en dat zij over beperkte financiële middelen beschikken. Desondanks kan ervan worden uitgegaan dat zowel de man als de vrouw in staat zal zijn uit het maandelijkse inkomen plus eventuele toeslagen de huur van de voormalig echtelijke woning te betalen. Na afweging van de (overige) wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkrijging van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. De vrouw is werkzaam in [plaats G] , in de directe omgeving van de voormalig echtelijke woning. Zij reist naar haar werk per fiets en is derhalve gebonden aan de omgeving van [plaats G] en [plaats A] . Zij is afhankelijk van het vervoer per fiets omdat zij te kampen heeft met nachtblindheid en thans niet (meer) over een auto beschikt, hetgeen door de man niet is betwist. Gebleken is voorts dat de vrouw actief heeft gezocht naar vervangende woonruimte maar dat dit niet is gelukt vanwege haar inschrijfduur en gebrek aan aanbod in [plaats A] . De vrouw heeft tevens naar kamers gezocht in [plaats A] . Er was daar echter geen kameraanbod waardoor ook dit niet is gelukt. Er is vooral aanbod van woonruimte in [plaats F] of ander plaatsen te ver van haar werk. Dit is door de man onbetwist gelaten. Daarnaast is gebleken dat de man drie jaar langer staat ingeschreven als woningzoekende. Het hof acht zijn kans om vervangende woonruimte te vinden dan ook groter dan die van de vrouw. Bovendien is de stelling van de man dat het hem niet gelukt is alternatieve woonruimte te vinden, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat de man niet economisch gebonden is aan de directe omgeving van de voormalig echtelijke woning en partijen voor hetzelfde bedrag per maand kunnen huren op basis van hun inkomen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen.
5.6
Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de vrouw is toegekend.
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.291.248/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep voor zover dat ziet op de partnerbijdrage;
in de zaak met zaaknummer 200.291.249/01
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters, mr. J.M van Baardewijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 21 december 2021 uitgesproken in het openbaar.