ECLI:NL:GHAMS:2021:4328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
23-001262-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invoer van cocaïne met bewijs- en strafoverwegingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor de invoer van ongeveer 149,6 gram cocaïne op 18 december 2018 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke invoer van cocaïne, wat in strijd is met de Opiumwet. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 februari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. Het hof achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne heeft ingevoerd, gebaseerd op het bewijs dat het postpakket, dat als 'computer parts' was gemarkeerd, cocaïne bevatte en afkomstig was uit Colombia. De verdachte had het pakket in ontvangst genomen en zich als de geadresseerde voorgedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat hij een postpakket met harddrugs in ontvangst nam, en dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen weken. Het hof bevestigde deze straf, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging nam. Het hof verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd en legde de straf op in overeenstemming met de LOVS-oriëntatiepunten voor strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001262-20
datum uitspraak: 19 februari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-702832-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1966,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 18 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) heeft gebracht (ongeveer) 149,6 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, door een pakket, waar (149,6 gram) cocaïne in zat en vanuit Bogota, Colombia, is verzonden en door TNT Post is getracht te bezorgen op [adres], in ontvangst te nemen, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Het hof acht bewezen dat de verdachte de in de tenlastelegging bedoelde cocaïne heeft ingevoerd als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet. Daarbij neemt het hof het volgende in overweging.
Het postpakket betrof blijkens een zogenaamd
international airwaybill“computer parts” en bestond uit een doos met meerdere kleinere dozen erin, waarin printplaten zaten met de cocaïne verstopt in bijbehorende condensatoren. Het pakket was afkomstig uit Colombia en gericht aan een persoon met de naam [naam 1] met daarbij vermeld een adres van een belwinkel in Amsterdam Zuid-Oost en een Nederlands mobiel telefoonnummer. Het telefoonnummer was pre-paid.
De pakketbezorger heeft het pakket aangeboden op het bedoelde adres, waar het werd geweigerd. Daarna heeft de bezorger om 12.13 uur met het opgegeven telefoonnummer gebeld en een persoon aan de lijn gekregen die desgevraagd zei dat hij [naam 1] was en dat hij naar de belwinkel zou komen. Daarop heeft de bezorger nog vier keer gebeld omdat de persoon niet kwam; de tweede keer, 10 minuten later, meldde de persoon dat hij eraan kwam en niet wist dat het pakket vandaag zou komen en dat hij van zijn broer heeft gehoord dat die de bedoelde bezorgdienst niet bij de belwinkel zag staan. Om 12.52 uur nam de politie de verdachte waar als de beller die met de bezorger contact legde en het pakket van hem in ontvangst nam, waarbij de verdachte nogmaals meedeelde dat hij [naam 1] is. Bij de verdachte werd vervolgens de telefoon met bedoeld nummer en een kopie van een paspoort op naam van [naam 1] aangetroffen.
De verdachte heeft zonder nadere onderbouwing bij de politie verklaard dat hij het pakket in ontvangst heeft genomen voor ene [naam 2] en dat hij daar € 800,00 voor zou krijgen. Deze [naam 2] zou ten tijde van verdachtes aanhouding in de nabijheid zijn geweest. De verdachte zou de simkaart van deze [naam 2] hebben gekregen en in zijn eigen telefoon hebben gedaan.
De verdachte is ter terechtzitting in eerste aanleg, noch in hoger beroep verschenen om hierover nader te verklaren. Het hof ziet geen aanknopingspunten in het dossier voor dit scenario, acht de verklaring van de verdachte daarover ongeloofwaardig en schuift die derhalve terzijde.
Bij gebreke van een geloofwaardige verklaring voor het handelen van de verdachte concludeert het hof uit de gang van zaken dat de verdachte heeft geweten dat hij een internationaal verzonden postpakket met daarin harddrugs in ontvangst nam en derhalve opzettelijk de betreffende hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd, als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 18 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 149,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een taakstraf voor de duur van 60 uren op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte een ‘first offender’ is en dat hij voor iemand anders’ karretje gespannen is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (‘verlengde’) invoer van 149,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was zodanig dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft zich aan deze gevolgen niets gelegen laten liggen.
Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die doorgaans bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid aan harddrugs plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daar wordt in het geval van invoer van 100 tot 150 gram een gevangenisstraf voor de duur van zeven tot tien weken genoemd. Het hof acht gelet op het voorgaande de door de politierechter opgelegde straf passend en ziet anders dan de raadsman geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het primair bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Deze zullen worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Papier, KOPIE PASPOORT, 5681505
- 4.00 STK Computer, ONDERDELEN, 5720273
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.A. Duker en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 februari 2021.
mr. H. Sytema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]