In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2020. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd in PI Achterhoek, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder uitgesproken vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 juli 2021 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. Het hof heeft de argumenten van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen, maar heeft besloten het vonnis te bevestigen met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn opgenomen.
Het hof heeft vastgesteld dat bepaalde passages uit het vonnis van de rechtbank niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring en heeft deze passages geschrapt. De verdachte had tijdens de zitting in hoger beroep weliswaar de naam en een deel van de postcode van een vriend genoemd, maar het hof oordeelde dat dit niet relevant was voor de bewezenverklaring. Ook het verzoek van de raadsman om een getuige te horen werd afgewezen, omdat de voorwaarden daarvoor niet vervuld waren. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften aangevuld met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.