ECLI:NL:GHAMS:2021:4435

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
21/00303
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en dubbele belasting met betrekking tot Duitse pensioenuitkeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, gehandhaafd. De inspecteur had de aanslag berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.053. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, stellende dat hij recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot zijn Duitse pensioen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende in hoger beroep ging.

In hoger beroep heeft het Hof de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. Het geschil draaide om de vraag of belanghebbende recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor zijn Duitse pensioen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld dat het Duitse pensioen van belanghebbende, dat minder dan € 15.000 per jaar bedroeg, alleen in Nederland belastbaar was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 21/00303
4 november 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 20/2957 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2017 met dagtekening 6 augustus 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.053 en een verzamelinkomen van eveneens € 15.053.
1.2.
Na tegen de hiervoor gemelde belastingaanslag door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 23 januari 2020, die aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij mondelinge uitspraak van 16 april 2021 (waarvan het proces-verbaal op 23 april 2021 is verzonden) heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 april 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Van belanghebbende is op 29 juni 2021 een nader stuk ontvangen, waarvan een afschrift aan de inspecteur is verstrekt.
1.6.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.

2.Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiser is geboren in [jaartal] . Gedurende het gehele jaar 2017 woonde hij in Nederland en genoot hij een AOW-uitkering van € 7.949, een pensioen van [A] van € 9 en een pensioen van € 7.095 dat werd uitgekeerd via [B (in Duitsland)] .”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Ook in hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:
“2. Met dagtekening 6 augustus 2019 heeft verweerder eiser de aanslag IB/PVV voor 2017 opgelegd. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 15.053 (€ 7.949 + € 9 + € 7.095) en bij de aanslag is bij daartoe strekkende beschikking € 17 belastingrente in rekening gebracht.
3. Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
4. In geschil is of eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Eiser stelt dat hij voor wat betreft zijn Duitse pensioen in Duitsland belastingplichtig is en dat het door [B (in Duitsland)] uitbetaalde pensioen een netto pensioen is, dus een pensioen waarop Duitse belasting is ingehouden.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van [het] in 2017 van toepassing zijnde Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (het Verdrag) zijn pensioenen en andere uitkeringen krachtens het stelsel van sociale zekerheid van een van beide landen belastbaar in de staat waarin de pensioengerechtigde woont. Een pensioen dat hoger is dan € 15.000 per jaar is, op grond van het tweede lid van dit artikel, echter ook belast in de staat waaruit het afkomstig is.
6. Zoals hierboven vastgesteld woonde eiser gedurende het jaar 2017 in Nederland en was zijn Duitse pensioen op jaarbasis minder dan € 15.000. Gelet op de hierboven aangehaalde bepalingen uit het Verdrag is dit pensioen dus alleen in Nederland belastbaar. In zoverre is het gelijk aan verweerder.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij voor wat betreft zijn Duitse pensioen in Duitsland belastingplichtig is gebleven. Volgens eiser wordt het Duitse pensioen netto uitgekeerd, waarmee eiser kennelijk bedoelt dat er Duitse belasting op is ingehouden. Uit de stukken blijkt dit echter niet. Tot de stukken behoort een opgave van [B (in Duitsland)] uit het Renseignementen Informatie Systeem en daarop is te zien dat het gaat om een bruto pensioen van € 7.095. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het pensioen niet of voor een lager bedrag tot het in Nederland belastbare inkomen moet worden gerekend, zijn gesteld noch gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het Duitse pensioen daarom terecht voor € 7.095 in aanmerking genomen bij het vaststellen van het biww waarnaar de aanslag is berekend.
8. De rechtbank merkt nog op dat als op het Duitse pensioen Duitse belasting zou zijn ingehouden dit in strijd is met het Verdrag. Dit kan echter niet in deze zaak aan de orde komen en een geschil hierover zou aan de Duitse belastingautoriteiten moeten worden voorgelegd.
9. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld (zie rechtsoverwegingen 5 en 6) dat het Duitse pensioen van belanghebbende gelet op de geciteerde bepalingen uit het Verdrag (zoals aldaar gedefinieerd) alleen in Nederland belastbaar is. Het Hof neemt dit oordeel en de gebezigde gronden over. Het voorgaande wordt niet anders indien, zoals belanghebbende stelt, het door [B (in Duitsland)] uitbetaalde pensioen afkomstig is van [C (in Duitsland)] , een pensioenverzekeraar die eveneens in Duitsland is gevestigd. Voorts zijn ook in hoger beroep geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het pensioen niet of voor een lager bedrag tot het in Nederland belastbare inkomen uit werk en woning voor de inkomstenbelasting moet worden gerekend.
5.2.
Omtrent belanghebbendes klacht dat er, ondanks de toestemming van partijen om af te zien van een mondelinge behandeling, door de rechtbank een mondelinge behandeling van het beroep is geweest (waarbij twee vertegenwoordigers van de Belastingdienst aanwezig waren) overweegt het Hof als volgt. De omstandigheid dat belanghebbende en/of de Belastingdienst in een eerder stadium toestemming hebben gegeven om af te zien van een mondelinge behandeling brengt niet mee dat de rechtbank niet alsnog kan bepalen een mondelinge behandeling van het beroep te plannen. Uit het procesdossier volgt vervolgens dat belanghebbende een oproeping voor deze mondelinge behandeling op 2 april 2021 heeft gehad. Bij deze uitnodiging hoeft de rechtbank, anders dan belanghebbende betoogt, niet te vermelden (voor zover de rechtbank hier overigens al van op de hoogte is) dat de Belastingdienst bij de zitting zal verschijnen. Aldus slaagt deze klacht niet.
5.3.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, J-P.R. van den Berg en I.J.F. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 4 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.