Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Zaaknummer hof : 001138-20
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die op 20 november 2020 een vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis heeft afgewezen. De vordering was ingediend omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan een vrijheidsbeperkende maatregel die hem was opgelegd in een eerdere zaak. Deze maatregel hield in dat de veroordeelde zich gedurende drie jaar niet mocht ophouden in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer. De rechtbank had bepaald dat bij overtreding van deze maatregel vervangende hechtenis zou worden toegepast, met een duur van één week voor elke overtreding.
De veroordeelde was op 19 november 2020 aangehouden wegens het niet naleven van deze maatregel op vier verschillende data. De rechter-commissaris oordeelde echter dat er geen ernstige redenen waren om aan te nemen dat de veroordeelde de maatregel bewust had overtreden, omdat het locatieverbod volgens hem niet van toepassing was op het adres waar het slachtoffer op dat moment woonde.
De advocaat-generaal heeft in het hoger beroep betoogd dat de uitleg van de rechter-commissaris te beperkt was en dat de maatregel ook betrekking had op het nieuwe adres van het slachtoffer. De veroordeelde heeft echter aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de verhuizing van het slachtoffer en dat hij zich niet bewust was van het overtreden van de maatregel.
Het gerechtshof Amsterdam heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de maatregel voldoende specifiek was geformuleerd. Het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van de maatregel op het nieuwe adres rechtvaardigden. Bovendien was niet vastgesteld dat de veroordeelde zich bewust was van het overtreden van de maatregel. Het hof heeft de beslissing van de rechter-commissaris bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.