ECLI:NL:HR:2020:1957

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
19/03025
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invulling van een locatiegebod in het kader van een voorwaardelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor woninginbraak en diefstal met valse sleutels, waarbij hij gebruik had gemaakt van pinpassen die tijdens de inbraak waren verkregen. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof in strijd met artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht de invulling van het opgelegde locatiegebod geheel aan de reclassering had overgelaten. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter de reikwijdte van een locatiegebod dient te bepalen en de duur van het elektronisch toezicht moet vaststellen. Dit is van belang voor de rechtszekerheid en de doeltreffende uitvoering van het toezicht door de reclassering. De Hoge Raad concludeert dat de bijzondere voorwaarde die het hof had opgelegd, waarbij de frequentie van de beperkingen van de bewegingsvrijheid volledig aan de reclassering werd overgelaten, in strijd is met de wet. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03025
Datum8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 november 2018, nummer 23/000230-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde betreffende het gebiedsgebod, in zoverre tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het - mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97 - namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de invulling van het opgelegde locatiegebod, in strijd met artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), geheel heeft overgelaten aan de reclassering.
3.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd” onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden als in zijn uitspraak omschreven.
3.2.2
Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer in:
“Stelt als bijzondere voorwaarden:
(...)
- dat de veroordeelde op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres, te weten [b-straat 1], [plaats]. De precieze tijdstippen worden vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.”
3.3.1
Artikel 14c lid 2, aanhef en onder 7º, en lid 3 Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde:
“2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
7° een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
(...).
3. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden.”
3.3.2
De geschiedenis van de totstandkoming van de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijziging van regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, Stb. 2011, 545, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer het volgende in:
- in de memorie van toelichting:
“4. Locatiegebod
Onder een locatiegebod wordt verstaan een verplichting om op een bepaald tijdstip of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn. Het locatiegebod is de spiegelzijde van het locatieverbod en vervult dezelfde functie. In het hiervoor genoemde voorbeeld van een veroordeling voor uitgaansgeweld, is het denkbaar dat aan de veroordeelde geen locatieverbod wordt opgelegd, maar een locatiegebod, namelijk een verplichting om ’s‑avonds en ’s-nachts thuis te zijn. Een dergelijk gebod zal gecontroleerd kunnen worden door middel van elektronisch toezicht. De rechter die een locatiegebod oplegt in combinatie met elektronisch toezicht zal in het vonnis de reikwijdte van dat gebod moeten aangeven. Wettelijk is daarbij niet uitgesloten dat de rechter een vergaande vorm van huisarrest oplegt, waarbij de veroordeelde slechts zeer beperkt wordt toegestaan zijn woning te verlaten. Het is aan de rechter om de proportionaliteit hiervan te beoordelen. Aangezien de rechter door te kiezen voor een voorwaardelijke vrijheidsstraf nu juist niet kiest voor vrijheidsbeneming, ligt het opleggen van vormen van zeer vergaande vrijheidsbeperking in de regel niet voor de hand.
(...)
Elektronisch toezicht
In het nieuwe derde lid van artikel 14c is bepaald dat aan een bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht kan worden verbonden. Elektronisch toezicht houdt in dat met elektronische middelen (zender/ontvanger) gecontroleerd kan worden of de veroordeelde de opgelegde bijzondere voorwaarden naleeft. Elektronisch toezicht is met name geschikt om de naleving te controleren van als bijzondere voorwaarde opgelegde locatieverboden of -geboden en contactverboden.
(...)
Het is aan de rechter (in geval van een voorwaardelijke veroordeling) en het openbaar ministerie (in geval van voorwaardelijke invrijheidstelling) om de duur van het elektronisch toezicht vast te stellen. Elektronisch toezicht kan voor de gehele proeftijd aan een bijzondere voorwaarde worden verbonden, maar het is ook mogelijk om elektronisch toezicht slechts voor een deel van de proeftijd aan een bijzondere voorwaarde te verbinden.” (Kamerstukken II 2009/10, 32319, nr. 3, p. 7-8, 19 en 20)
- in de nota naar aanleiding van het verslag:
“5.1. Uitbreiding van de wettelijke verankering van bijzondere voorwaarden
De leden van de SGP-fractie vragen of het niet voor de hand ligt om in het vonnis zo gedetailleerd mogelijk weer te geven aan welke voorwaarden in ieder geval voldaan moet worden, zodat op deze wijze meer houvast wordt gegeven aan de reclassering. Ik onderschrijf de opmerking van deze leden volledig.
(...)
Bij het omschrijven van de bijzondere voorwaarden in het vonnis dient wel enige flexibiliteit voor de reclassering bewaard te blijven, zonder dat dit ten koste gaat van de duidelijkheid over hetgeen van de veroordeelde wordt verwacht.
(...)
In de huidige praktijk wordt de invulling van de bijzondere voorwaarden nogal eens aan de reclassering overgelaten. In het vonnis staat dan slechts als bijzondere voorwaarde vermeld dat de veroordeelde de aanwijzingen van de reclassering moet opvolgen. Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid kunnen vragen worden gesteld bij een dergelijke open en ruime opdrachtverlening aan de reclassering. Bij bijzondere voorwaarden kan het immers gaan om maatregelen die diep kunnen ingrijpen in het leven van een veroordeelde. De reclassering heeft zelf ook aangegeven zich ongemakkelijk te voelen bij een dergelijke open verantwoordelijkheidstoedeling. (...) Daar waar de bijzondere voorwaarden niet of niet duidelijk worden omschreven in het vonnis en aan de reclassering de voornoemde open opdracht tot toezicht wordt gegeven, heeft de reclassering geen houvast voor de invulling van het toezicht.
(...)
Een in het vonnis gespecificeerde voorwaarde geeft zowel de veroordeelde als de reclassering duidelijkheid welke voorwaarde dient te worden nageleefd. Zowel de veroordeelde als de reclassering weten dus duidelijker wat de opgelegdebijzondere voorwaarden inhouden en welke verplichtingen daaruit voorvloeien. De reclassering kan zich daarbij tegenover de veroordeelde beroepen op de rechterlijke beslissing en staat daarmee sterker in het houden van het toezicht. (...) Hiermee wordt bedoeld dat het specificeren van de voorwaarden in het vonnis voor de veroordeelde duidelijk maakt dat het niet de reclassering zelf is die heeft bepaald dat de veroordeelde zich aan die voorwaarden moet houden, maar de onafhankelijke rechter. De inhoud van de voorwaarden staat vast en het is niet aan de reclassering om daar iets wezenlijks toe of af te doen. Voor een wijziging van de voorwaarden zal de veroordeelde zich tot de rechter moeten wenden.” (Kamerstukken II 2010/11, 32319, nr. 7, p. 14-15)
3.4
Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat de rechter “de reikwijdte van een locatiegebod” dient te bepalen en de duur van het daaraan verbonden elektronisch toezicht moet vaststellen. De wetgever heeft verder met het oog op de rechtszekerheid en een doeltreffende invulling en uitvoering van het reclasseringstoezicht ten aanzien van alle bijzondere voorwaarden beoogd dat de rechter deze in zijn vonnis “zo gedetailleerd mogelijk” omschrijft. Dat de reclassering ten behoeve van een adequate invulling van het toezicht daarbij de ruimte heeft een op de situatie toegesneden invulling aan dit toezicht te geven, neemt immers niet weg dat het aan de rechter is te bepalen binnen welke begrenzingen een op te leggen locatiegebod - dat in potentie kan resulteren in een zeer aanzienlijke vrijheidsbeperking - kan worden ingevuld.
3.5
De door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde betreffende het locatiegebod houdt in dat de veroordeelde gedurende de proeftijd “op vooraf door de reclassering vastgestelde tijdstippen” aanwezig dient te zijn op het in het arrest genoemde adres. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is deze voorwaarde in strijd met artikel 14c lid 2, aanhef en onder 7º, Sr, omdat in deze voorwaarde de beslissing over de frequentie van de beperkingen van de bewegingsvrijheid waaraan de verdachte gedurende de proeftijd wordt onderworpen, en over de totale duur van die beperkingen, geheel wordt overgelaten aan de reclassering.
3.6
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 december 2020.