Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Xella-verplichting (HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734) ook geldt voor werknemers met een arbeidsovereenkomst die al slapend was voor 1 juli 2015, ook wel ‘diepe slapers’ genoemd.
Xella-beschikking. Daarbij is niet beslissend of de arbeidsovereenkomst vóór of na 1 juli 2015 slapend is geworden, aldus [appellant] . Na verweer van [X] Bouw heeft de kantonrechter de vordering afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
grieven I en IIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 16 tot en met 18 dat uit de
Xella-beschikking niet volgt dat goed werkgeverschap meebrengt dat slapende dienstverbanden moeten worden beëindigd met toekenning van een vergoeding, ook als het dienstverband is gaan slapen vóór 1 juli 2015 en ongeacht of de werkgever compensatie ontvangt voor de aan de werknemer toe te kennen vergoeding. [appellant] voert aan dat de Hoge Raad in de
Xella-beschikking heeft geoordeeld dat voor de hoogte van de transitievergoeding niet hoeft te worden aangesloten bij de hoogte van het bedrag dat de werkgever ingevolge de compensatieregeling op het UWV kan verhalen. Het kan zo zijn dat er minder/geen compensatie wordt verstrekt aan de werkgever, terwijl er meer/een transitievergoeding wordt betaald. Uit artikel 7:673e lid 1 onder a sub 1 BW volgt dat de compensatie van de transitievergoeding van toepassing is als de arbeidsovereenkomst, nadat de duur van het opzegverbod is verstreken, is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten. Daaruit volgt dat de
Xella-norm van toepassing is op alle slapende dienstverbanden die op of na 1 juni 2015 zijn of worden beëindigd, aldus [appellant] . Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Uit artikel 7:673e lid 1 en 2 BW volgt dat als de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigt wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer die ten minste twee jaar heeft geduurd, de werkgever (een deel van) de betaalde transitievergoeding door het UWV gecompenseerd kan krijgen. Blijkens de MvT bij artikel 7:673e BW (
Kamerstukken II2016/17, 34 699, nr. 3, p. 4) zal niet meer aan compensatie worden betaald dan de transitievergoeding waarop een werknemer recht zou hebben op het moment dat de loondoorbetalingsplicht eindigt (na twee jaar ziekte).
Xella-beschikking blijkt dat toepasselijkheid van de compensatieregeling een voorwaarde is voor toewijzing van de artikel 7:611 BW-vordering kan [appellant] uit dien hoofde geen aanspraak maken op de transitievergoeding. De grieven I en II slagen niet.
grieven III en IVkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 20 en 21 dat geen sprake is van onaanvaardbare rechtsongelijkheid. [appellant] voert aan dat het dienstverband van een langdurig arbeidsongeschikte die vóór 1 juli 2015 voor opzegging in aanmerking kwam uit hoofde van artikel 7:669 lid 1 jo. lid 3 BW net zo’n lege huls is als het dienstverband van een langdurig arbeidsongeschikte waarvan de wachttijd na 1 juli 2015 is gelegen. Volgens [appellant] kan het niet zo zijn dat oude slapers met lege handen staan en nieuwe slapers hun handen gevuld krijgen met de transitievergoeding. Deze grieven slagen niet en het hof maakt het oordeel van de kantonrechter ter zake tot het zijne. Als gevolg van de per 1 april 2020 in werking getreden compensatieregeling, die teruggrijpt op de datum van inwerkingtreding van de Wwz (1 juli 2015) is een verschil tussen oude en nieuwe slapers ontstaan. Een datum heeft altijd een arbitrair karakter en het hof erkent dat deze datum in het geval van [appellant] ongunstig uitpakt, maar dat is onvoldoende om tot onaanvaardbare rechtsongelijkheid te concluderen.
grief Vkomt [appellant] op tegen het impliciete oordeel van de kantonrechter dat de keuze van [X] Bouw om geen gehoor te geven aan het verzoek van [appellant] om de arbeidsovereenkomst te beëindigen voor rekening en risico van [appellant] moet komen. [appellant] voert aan dat [X] Bouw er zelf voor heeft gekozen om de arbeidsovereenkomst niet te beëindigen, terwijl daar alle grond voor was. Door de arbeidsovereenkomst niet te beëindigen heeft [X] Bouw willens en wetens het risico genomen dat de wetgeving zou wijzigen, hetgeen nadelige gevolgen voor haar kon hebben, aldus [appellant] . Grief V slaagt niet. Er was voor [X] Bouw vóór 1 juli 2015 geen enkele grond om de arbeidsovereenkomst met [appellant] te beëindigen. Immers, de loondoorbetalingsverplichting voor [X] Bouw was geëindigd en [appellant] ontving vanaf 8 april 2013 een arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Na 1 juli 2015 werd dat niet anders, omdat uit het hiervoor overwogene volgt dat [appellant] uit hoofde van de
Xella-beschikking geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding. [X] Bouw was derhalve niet gehouden gehoor te geven aan het verzoek van [appellant] om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
Grief VIslaagt niet. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.