In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1988, werd beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van haar minderjarige zoon aan het wettig gezag en toezicht van de pleegouders. De feiten vonden plaats tussen 2 juli 2018 en 30 juli 2018, toen de verdachte samen met haar ex-man, de medeverdachte, hun zoon zonder toestemming naar Spanje meenam. De verdachte was zich bewust van de juridische situatie rondom haar zoon, die onder toezicht stond van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JRA) en in een pleeggezin verbleef. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zonder protest in de auto van de medeverdachte te stappen en naar Spanje te reizen, stilzwijgend had ingestemd met de onttrekking van haar zoon aan het gezag van JRA.
Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van het onttrekken van haar zoon aan het wettig gezag. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof achtte de onttrekking aan het gezag wel bewezen. De verdachte kreeg een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij niet de initiatiefnemer was van de onttrekking.
De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 279 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof benadrukte de ernst van de zaak, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de schending van de rechterlijke uitspraak die de veiligheid van het kind moest waarborgen.