ECLI:NL:GHAMS:2021:823

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
23-004345-19.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onttrekking van minderjarige aan gezag en toezicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1988, werd beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van haar minderjarige zoon aan het wettig gezag en toezicht van de pleegouders. De feiten vonden plaats tussen 2 juli 2018 en 30 juli 2018, toen de verdachte samen met haar ex-man, de medeverdachte, hun zoon zonder toestemming naar Spanje meenam. De verdachte was zich bewust van de juridische situatie rondom haar zoon, die onder toezicht stond van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JRA) en in een pleeggezin verbleef. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zonder protest in de auto van de medeverdachte te stappen en naar Spanje te reizen, stilzwijgend had ingestemd met de onttrekking van haar zoon aan het gezag van JRA.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van het onttrekken van haar zoon aan het wettig gezag. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof achtte de onttrekking aan het gezag wel bewezen. De verdachte kreeg een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij niet de initiatiefnemer was van de onttrekking.

De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 279 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof benadrukte de ernst van de zaak, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de schending van de rechterlijke uitspraak die de veiligheid van het kind moest waarborgen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004345-19
datum uitspraak: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-139943-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag 1] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Amsterdam en/of Barcelona, in elk geval in Nederland en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een minderjarige, [naam], geboren op [geboortedag 2] 2016 en/of de ongeboren vrucht, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, terwijl die minderjarige(n) beneden de twaalf jaren oud was/waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak

Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het tweede cumulatief/ alternatief ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 2 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 in Nederland en Spanje, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een minderjarige, [naam], geboren op [geboortedag 2] 2016 heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bespreking bewijsverweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe is het volgende aangevoerd:
( i) Er is geen sprake geweest van samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte. Zij wist niet van zijn plan om naar Spanje af te reizen, en toen zij zich wel realiseerde wat de bedoeling was, kon zij zich niet meer aan de situatie onttrekken. Zij heeft op geen enkele manier een bijdrage aan ‘het incident’ geleverd. Bovendien heeft zij zich van de situatie gedistantieerd door in Spanje naar de politie te gaan; meer kon zij op dat moment niet doen.
(ii) De verdachte heeft geen opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) gehad op het onttrekken van haar zoon aan het over hem gestelde gezag of opzicht. Zij had zelf geen reden om haar zoon naar Spanje mee te nemen en was zich van enig gevaar niet bewust totdat zij in het buitenland geraakte.
Het hof stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is daarbij slechts gerechtvaardigd als de – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kunnen de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten relevante gezichtspunten zijn.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof in deze zaak het volgende vast:
(1) De verdachte en haar ex-man (medeverdachte [medeverdachte]) zijn de ouders van [naam], geboren op [geboortedag 2] 2016. Bij beschikking van 23 februari 2018 is [naam] door de kinderrechter onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JRA) en bovendien met spoed uit huis geplaatst. Vervolgens is [naam] opgevangen in een netwerk pleeggezin, te weten dat van de grootouders van vaderszijde. Bij beschikking van 23 mei 2018 is de ondertoezichtstelling van [naam] verlengd tot 21 november 2018 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam] in hetzelfde netwerk pleeggezin verleend tot 22 augustus 2018. Bij dezelfde beschikking is de ongeboren vrucht die de verdachte inmiddels droeg onder toezicht gesteld en wel tot 21 november 2018.
(2) Ten tijde van het ten laste gelegde was het de verdachte en de medeverdachte niet toegestaan [naam] zonder toe- of opzicht van de pleegouders of begeleiding van professionals te zien. Daarvan was de verdachte, ook blijkens haar eigen verklaring, op de hoogte. Zij wist naar eigen zeggen dus ook dat de medeverdachte [naam] niet alleen mocht meenemen.
(3) Op 2 juli 2018 brachten [naam] en zijn grootmoeder in Amsterdam een bezoek aan [restaurant]. Daar dook de medeverdachte onverwacht op. Op een onbewaakt moment heeft hij [naam] zonder toestemming van de grootmoeder meegenomen en is hij met hem in een gereed staande auto van een vriend gestapt. Vervolgens heeft hij de verdachte gebeld en haar verteld dat [naam] in een ander pleeggezin zou worden geplaatst en dat hij daar met de verdachte over wilde praten. Hierna zijn de medeverdachte, zijn vriend en [naam] naar de verdachte in Hoofddorp gereden. De verdachte is toen bij hen in de auto gestapt. Daarna is het viertal rechtstreeks naar Barcelona gereden, alwaar familieleden van beide ex-echtelieden wonen. Onderweg had de medeverdachte aan de verdachte verteld dat zij onderweg naar Spanje waren, maar bij het passeren van de grensovergang met België had zij zich al gerealiseerd dat zij Nederland hadden verlaten. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben, separaat van elkaar, ruim drie weken in Barcelona verbleven. De verdachte verbleef samen met [naam] bij haar zus, alwaar de medeverdachte zijn zoon geregeld kwam bezoeken. Hij haalde [naam] ook wel eens op en bracht hem daarna weer terug. De verdachte heeft niemand in Nederland op de hoogte gesteld van haar Spaanse verblijfplaats en evenmin, naar het hof begrijpt, van die van [naam].
(4) Op 29 juli 2018 is de medeverdachte door de Spaanse politie in Barcelona aangehouden. Die dag heeft de verdachte zich bij de Spaanse politie gemeld en verteld waar [naam] was. Vervolgens is ook [naam] onder de hoede van de Spaanse autoriteiten gekomen. Op 3 augustus 2018 is [naam] in Nederland teruggekeerd en aan JRA overgedragen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte reeds op het moment dat de medeverdachte met diens vriend en [naam] bij haar in Hoofddorp aankwam, heeft begrepen dat [naam] aan het over hem gestelde gezag van JRA en het bevoegdelijk uitgeoefend opzicht van zijn pleegouders was onttrokken. Door desondanks kennelijk zonder protest bij hen in de auto te stappen is de verdachte (in ieder geval stilzwijgend) een op de (verdere) onttrekking van [naam] aan dat gezag en opzicht gerichte samenwerking met de medeverdachte aangegaan. Vervolgens heeft zij samen met hem uitvoering gegeven aan die (verdere) onttrekking door met hen door te reizen tot in Barcelona en [naam] daar ruim drie weken bij zich te houden terwijl zij bij haar zuster verbleef en het daarbij toe te staan dat de medeverdachte zijn zoon bezocht en (alleen) activiteiten met hem ondernam. Onderwijl heeft zij tot aan de aanhouding van de medeverdachte geen inspanningen gedaan om het tot een terugkeer van [naam] naar Nederland te leiden en evenmin de pleegouders of JRA van [naam] verblijfplaats op de hoogte gesteld.
Dat voor dit laatste geen enkele mogelijkheid heeft bestaan, is niet aannemelijk geworden. Zo had de verdachte bijvoorbeeld de assistentie kunnen vragen van haar zuster die ‘alles voor haar en [naam] betaalde’ en in contact stond met hun moeder. Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voorts nog verklaard dat zij zich wel degelijk drie keer bij de Spaanse politie heeft gemeld, maar in verband met de taalbarrière telkens werd weggestuurd. Ook dit acht het hof niet aannemelijk. Allereerst kan voor de juistheid van die (verder niet onderbouwde) verklaring geen enkel aanknopingspunt in het dossier worden gevonden, maar bovendien kan uit haar op 8 november 2018 afgelegde verklaring worden afgeleid dat zij zich eerst ná de aanhouding van de medeverdachte bij de Spaanse politie heeft vervoegd.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de slotsom dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met de medeverdachte én met (vol) opzet heeft zich schuldig heeft gemaakt aan het onttrekken van haar minderjarige zoon aan het over hem gestelde wettig gezag en aan het opzicht waaronder hij was gesteld. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook in beide onderdelen verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met haar ex-man hun beider minderjarige zoon – destijds nog geen twee jaren oud – onttrokken aan het gezag van een jeugdhulpverleningsinstantie dat over hem was gesteld en het toezicht van zijn pleegouders (de ouders van de medeverdachte), door hem zonder hun toestemming aan hun feitelijke zorg te onttrekken en met hem naar Spanje te reizen. Daar heeft de verdachte, samen met haar ex-man, hun zoon ruim drie weken in de woning haar zuster ondergebracht. Hieraan is pas door ingrijpen van de (Spaanse) politie een einde gekomen. De verdachte heeft de rechterlijke uitspraak op grond waarvan haar zoon onder toezicht was gesteld voor zijn veiligheid en uit huis was geplaatst, niet gevolgd.
Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken, acht het hof de oplegging van een taakstraf op zijn plaats. Die straf valt lager uit aan de straf die aan haar ex-man wordt opgelegd, omdat zij – anders hij – hier niet de initiatiefnemer is geweest en zij nooit eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit. Daarbij komt dat de verdachte, naar aannemelijk is geworden, ten tijde van het bewezen verklaarde om verschillende redenen een zeer moeilijke periode in haar leven doormaakte, maar zij haar leven inmiddels weer behoorlijk op de rails heeft, mét haar twee kinderen.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat een taakstraf als door de eerste rechter is opgelegd en in hoger beroep is gevorderd passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 maart 2021.
=========================================================================
[…]