ECLI:NL:GHAMS:2021:826

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
23-000674-19.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling door gebrek aan bewijs en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 10 februari 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het grijpen van de benadeelde partij bij de keel en het meermalen slaan in het gezicht. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 3 november 2020 en 9 maart 2021 heeft het hof de verklaringen van ooggetuigen en de kenmerken van de verdachte beoordeeld. De getuigen beschrijven de dader als een man van 1.80 tot 1.85 meter met een slungelig postuur en blond haar, terwijl de verdachte zelf 1.98 meter lang is, een breed postuur heeft en donkerblond of bruin haar. Deze discrepantie leidde het hof tot de conclusie dat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte de dader was. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de beschuldiging van mishandeling.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 601,64, die in eerste aanleg was toegewezen. Echter, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde, verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en bepaalde dat de kosten door beide partijen zelf gedragen moesten worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000674-19
datum uitspraak: 9 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-102250-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 november 2020 en 9 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 februari 2017, te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld door deze bij zijn keel te grijpen en/of meermalen in zijn gezicht te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

Vrijspraak

Uit de verklaringen van de ooggetuigen in deze zaak komt als eenduidig beeld van de dader van het op 10 februari 2017 jegens de aangever [benadeelde] gepleegde geweld naar voren dat van een man met een lengte van 1.80 tot 1.85 meter, een slungelig/mager postuur en blond haar, die zich bediende van straattaal/Amsterdams met een Marokkaans accent. Op de terechtzittingen in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de verdachte ongeveer 1.98 meter lang is, een breed postuur heeft, niet als mager is te bestempelen, een donkerblonde dan wel bruine haarkleur heeft en spreekt met een Noord-Hollands accent. Die kenmerken van de verdachte komen dus niet overeen met die van de dader. Bij die stand van zaken is het hof, anders dan de politierechter, maar met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte degene is geweest die het tenlastegelegde heeft begaan. Om die reden zal hij daarvan worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde. Deze bedraagt € 601,64, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, zodat de gehele vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 maart 2021.