ECLI:NL:GHAMS:2021:828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
23-001870-20.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van cocaïne met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 2.026,3 gram cocaïne op 9 april 2019 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die in Brazilië was, een rugtas had aangenomen van een onbekende persoon en deze tas niet had gecontroleerd. Ondanks dat hij had geïnformeerd naar de inhoud van de tas, heeft hij de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van drugs genegeerd. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf herzien en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheidsproblemen, en oordeelde dat een langere detentie onevenredig zwaar zou zijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001870-20
datum uitspraak: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-085686-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlands-Indië) op [geboortedag] 1942,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.026,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.026,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. De drugs bevond zich in een gesloten gedeelte van de door hem in Brazilië in ontvangst genomen rugzak die hij niet had gecontroleerd. Hij vertrouwde zijn kennis, die hem had verzekerd dat in de rugtas geen illegale waren zaten. De tas voelde wilswaar zwaar aan, maar de verdachte had het idee dat zich daarin een laptop of boeken bevonden.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte, die zich in Brazilië bevond, door ene [naam 1], een in Spanje woonachtig persoon uit Singapore die hij nog nooit had ontmoet, is gevraagd een cadeau mee te nemen voor iemand in Londen. Naar aanleiding daarvan heeft hij, toen hij in de taxi naar het vliegveld van São Paulo stapte, een rugtas aangenomen van ene [naam 2], die hij ook niet kende. De tas voelde zwaar aan; er zat iets in een afgesloten gedeelte van de tas. De verdachte heeft dit compartiment echter niet gecontroleerd; wel stopte hij zijn eigen kleding in de tas. Hij heeft [naam 1] vervolgens gebeld met de vraag of er geen illegale waren in de tas zaten, aangezien dat in die landen naar zijn zeggen kan gebeuren. Nadat [naam 1] ontkennend had geantwoord is de verdachte met de tas als bagage naar Nederland gevlogen. Op Schiphol aangekomen bleken daarin twee pakketten met in totaal ruim 2 kilo van een materiaal met cocaïne te zitten. Van algemene bekendheid is dat Brazilië een doorvoerland voor drugstransporten is.
Uit de omstandigheid dat de verdachte bij [naam 1] heeft geïnformeerd naar de aard van de inhoud van de rugtas (en de reden waarom hij dat deed) leidt het hof af dat de verdachte zich goed bewust is geweest van de in gegeven omstandigheden aanmerkelijk te achten kans dat zich in de tas harddrugs bevonden. Door desondanks met de tas in het vliegtuig te stappen heeft hij bewust de aanmerkelijk te achten kans aanvaard dat hij drugs zoals cocaïne zou invoeren. Dat hij in toereikende mate was gerustgesteld door het antwoord dat de hem (nauwelijks bekende) [naam 1] op zijn vraag gaf en dat hij er dus van uitging dat dat die kans zich niet zou verwezenlijken, acht het hof in de gegeven omstandigheden niet geloofwaardig. De verdachte heeft naar het oordeel van het hof dan ook voorwaardelijk opzet gehad op de invoer van cocaïne in Nederland.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van ruim twee kilo cocaïne. Gelet op de hoeveelheid moet die cocaïne bestemd zijn geweest voor de verdere verspreiding en de handel. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd aan koeriers die vergelijkbare hoeveelheden harddrugs hebben ingevoerd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor de invoer van hoeveelheden van twee tot drie kilo aan harddrugs een gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden genoemd. Gezien de door de verdachte ingevoerde hoeveelheid zou in deze zaak oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden in de rede hebben gelegen.
In de persoonlijke situatie van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om hiervan af te wijken. Uit de uitgebreide medische documentatie die ter terechtzitting in hoger beroep is overgelegd blijkt dat de verdachte forse gezondheidsproblemen heeft. Gelet daarop en op de gevorderde leeftijd van de (inmiddels 79-jarige) verdachte is het hof van oordeel dat het de verdachte, die nooit eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, onevenredig zwaar zou treffen als hij thans (voor langere tijd) gedetineerd zou raken. Daarom zal het hof hem wel een aanzienlijke gevangenisstraf opleggen, maar in geheel voorwaardelijke vorm. Om de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking te laten komen zal daarnaast een taakstraf van de maximale omvang worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 maart 2021.
=========================================================================
[…]