In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 2.026,3 gram cocaïne op 9 april 2019 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die in Brazilië was, een rugtas had aangenomen van een onbekende persoon en deze tas niet had gecontroleerd. Ondanks dat hij had geïnformeerd naar de inhoud van de tas, heeft hij de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van drugs genegeerd. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf herzien en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheidsproblemen, en oordeelde dat een langere detentie onevenredig zwaar zou zijn.