ECLI:NL:GHAMS:2021:968

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
18/00406
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastingzaken en hoger beroep van belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onbevoegdheid van de rechtbank Noord-Holland om te oordelen over de beroepen van belanghebbende, [X], tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard in een uitspraak van 1 juni 2018, waarin zij de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde. Belanghebbende had op 5 januari 2008 beroepen ingesteld tegen het uitblijven van uitvoering van eerdere uitspraken door de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de door belanghebbende gevraagde uitvoering niet aan te merken was als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor er geen beroep bij de bestuursrechter openstond.

Tijdens de zitting op 16 september 2020 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij geen middelen had voor een rechtsgang bij de civiele rechter. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank zich terecht onbevoegd had verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die een andere beoordeling rechtvaardigden. De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 18/00406 tot en met 18/00408
9 februari 2021
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 1 juni 2018 in de zaken met kenmerken HAA 18/100, 18/101, 18/102 van de afdeling bestuursrecht van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 5 januari 2008 bij de afdeling bestuursrecht van de rechtbank
beroepen ingesteld tegen het uitblijven van het geven van uitvoering aan uitspraken van de rechtbank en het Hof door de inspecteur.
1.2.
Bij uitspraak van 14 februari 2018 heeft de rechtbank de beroepen (kennelijk) niet-
ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen verzet aangetekend. De rechtbank heeft bij uitspraak
van 1 juni 2018 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart, uitspraak doende op het verzet, het verzet gegrond;
- verklaart zich, uitspraak doende op de beroepen, onbevoegd.”
1.4.
Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 10 juli 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft op 4 september 2019 een nader stuk van belanghebbende, met dagtekening 25 augustus 2019, ontvangen. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 8 november 2019.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7.
De inspecteur heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting, een nader stuk met datekening 23 december 2020 aan het Hof doen toekomen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gevonden het onderzoek te heropenen en laat dit stuk bij de beoordeling van de zaak buiten aanmerking.

2.Feiten

2.1.
In het beroep van belanghebbende van 5 januari 2018 in de zaak HAA 18/100 is onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij ga ik in
BEROEPtegen het wegblijven van de uitvoering der uitspraak van de RECHTBANK NOORD-HOLLAND (…)
Procedurenummer(s) : 13/2921
Uitspraakdatum 16.03.2016,
tijdvak jaar 2005”
2.2.
In het beroep van belanghebbende van 5 januari 2018 in de zaak HAA 18/101 is onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij ga ik in
BEROEPtegen het wegblijven van de uitvoering der uitspraak van het GERECHTSHOF te AMSTERDAM (…)
Procedurenummer(s) : 08/1291 tot en met 08/1294
15/0545 tot en met 15/0550,
tijdvak : Jaar 2001 – 2002 – 2003 - 2004
Uitspraakdata’s 25.01.2011
24.11.2016”
2.3.
In het beroep van belanghebbende van 5 januari 2018 in de zaak HAA 18/102 is onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij ga ik in
BEROEPtegen het wegblijven van de uitvoering der uitspraak van het GERECHTSHOF TE AMSTERDAM (…)
Procedurenummer(s) : 15/545 tot en met 15/550
tijdvak jaar 2001 – 2002 – 2003 - 2004
Uitspraakdatum 24.11.2016”
2.4. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Naar ik aanneem heeft het Hof de bevoegdheid te beslissen over hetgeen door de rechtbank is geoordeeld. De Belastingdienst moet de uitspraak gewoon uitvoeren. Ik heb geen geld voor een rechtsgang bij de civiele rechter. Desgevraagd verklaar ik dat het geen optie is om te procederen met een toevoeging omdat er geen advocaten beschikbaar zijn die gespecialiseerd zijn in het belastingrecht.”

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de beslissing van de rechtbank dat zij onbevoegd is om op de beroepen van belanghebbbende te beslissen juist is.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard te oordelen over de beroepen en is (daarom) niet toegekomen aan een (inhoudelijke) beoordeling van de klachten van belanghebbende. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen en beslist:
“1. De rechtbank overweegt dat artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat – in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, indien het een belastingaanslag betreft of een voor bezwaar vatbare beschikking. Op grond van artikel 6:2 van de Awb kan tevens beroep worden ingesteld indien niet tijdig een besluit wordt genomen.
2. Naar de rechtbank uit de gedingstukken en de verklaring van opposant afleidt, is het opposant erom te doen dat de inspecteur de uitkomst van – kennelijk – onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraken systeemtechnisch verwerkt, zodat de daaraan ten grondslag liggende aanslagen en beschikkingen financieel kunnen worden afgewikkeld. Anders dan opposant voorstaat, is hetgeen hij van de inspecteur verlangt, echter niet aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Er staat daartegen dan ook geen beroep bij de bestuursrechter open.
3. Gelet op het voorgaande was de rechtbank (de bestuursrechter) niet bevoegd kennis te nemen van de beroepen van opposant, mede nu uit het dossier niet is gebleken van het bestaan van uitspraken op bezwaar of daarmee gelijk te stellen besluiten in de zin van artikel 6:2 Awb. Nu in de uitspraak van de rechtbank waartegen het verzet zich richt, de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard, zal de rechtbank hierbij het verzet gegrond verklaren.
4. In artikel 8:55, negende lid, van de Awb is bepaald dat na gegrondverklaring van het verzet het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Voortzetting van het onderzoek is in dit geval echter niet nodig omdat uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de rechtbank onbevoegd is. Derhalve zal de rechtbank zich, toepassing gevend aan het tiende lid van artikel 8:55 van de Awb, onbevoegd verklaren.”
Standpunten partijen
4.2.
Belanghebbende is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. In zijn hogerberoepschrift heeft hij de volgende gronden vermeld:
  • “Onzorgvuldig, partijdig behandeling beroep(en).
  • Geen neutraal second-opinion onderzoek is gelast / geweest.
  • Weigering uitvoering uitspra(a)k(en) Gerechtshof Amsterdam, Rechtbank Noord-Holland en de Nationale Ombudsman door verweerder.
  • Afwijzing van de ingediende ingebrekestelling + dwangsom.
  • Geen uitwisseling correspondentie gedupeerde / verweerder.
  • Niet ontvangen van de opgestelde rapport dd. 01.12.2006 door eiser welk als richtlijn door verweerder is gebruikt.
  • Ongegronde verklaring op de ingediende beroepschrift(en).
  • De ten onrechte gebruikte bescheiden / computergegevens, gepleegde sabotage, en wegjagen van clienten reisbureau.
  • De diverse door verweerder & FIOD-ecd ondernomen inbraken, moordpogingen en brandstichting enz. contra gedupeerde en zijn gezin.
  • Het door verweerder &FIOD-ecd aanzetten van het openbaar ministerie asmede de rechtmacht op een verkeerd pad.
  • Gebruik privé-gegevens uit strafdossier door verweerder zonder toestemming eiser.
  • Veroorzaakte privé-schade aan gedupeerde door verweerder.
  • Eiser niet netjes door verweerder en de rechter is gehoord.”
Ter zitting heeft het Hof belanghebbende gevraagd naar zijn standpunt ten aanzien van de onbevoegdverklaring door de rechtbank. Belanghebbende heeft daarop aangegeven geen geld te hebben voor een rechtsgang bij de burgerlijk rechter.
4.3.
De inspecteur conformeert zich aan de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard. Voorts heeft de inspecteur opgemerkt dat de door belanghebbende bedoelde uitspraken inmiddels op de juiste wijze zijn vermeld in de computersystemen van de Belastingdienst. Er heeft geen uitbetaling van griffierechten plaatsgevonden omdat de ontvanger de terug te betalen griffierechten heeft verrekend met een openstaande belastingschuld.
Oordeel Hof
4.4.
Het Hof dient te beoordelen of de beslissing van de rechtbank dat zij onbevoegd is om op de beroepen van belanghebbbende te beslissen juist is. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank zich ter zake van de beroepen van belanghebbende terecht onbevoegd verklaard. Het Hof verenigt zich met de gronden dienaangaande, maakt die tot de zijne en neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende in hoger beroep geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaak werpen. Evenals de rechtbank komt ook het Hof daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de klachten van belanghebbende.
Slotsom
4.5.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 9 februari 2021 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.