In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 januari 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1973, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarbij hij was veroordeeld voor rijden onder invloed. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte dezelfde straffen zou krijgen als in eerste aanleg was opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar heeft de strafmotivering aangevuld.
De zaak draait om de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte, die eerder in 2015 was veroordeeld voor rijden onder invloed. De verdediging voerde aan dat de toepassing van artikel 123b van de Wegenverkeerswet (WVW) zou leiden tot een dubbele bestraffing, wat in strijd zou zijn met het ne bis in idem-beginsel. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de gevolgen van de recidiveregeling niet als een afzonderlijke strafvervolging kunnen worden beschouwd. De verdachte had kunnen voorzien dat zijn rijbewijs ongeldig zou worden verklaard bij een nieuwe veroordeling.
Het hof benadrukte dat de wetgever de gevolgen van de recidiveregeling had voorzien en dat het niet aan de strafrechter is om hierop vooruit te lopen. De advocaat-generaal had ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar het hof oordeelde dat de opgelegde straffen passend waren gezien de ernst van de feiten. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de politierechter, waarbij het belang van verkeersveiligheid en de ernst van rijden onder invloed zwaar wogen.