Het onverplicht inbrengen van het inbouwpakket van € 30 miljoen in [bedrijf 1] zou blijkens het
FIOD-dossier de reden of het motief zijn geweest waarom [verdachte] moest worden gecompenseerd
voor de vermindering van zijn aandeel in de projectwinst. Nu 70%-aandeelhouder [bedrijf 5] via het inbouwpakket € 30 miljoen had ontvangen, moest 30%-aandeelhouder [verdachte] met een winstuitkering van € 12,8 miljoen (30%/70% * 30 miljoen) gecompenseerd worden. In hoger beroep heeft het openbaar ministerie, anders dan in eerste aanleg, niet gerekwireerd tot bewezenverklaring voor wat betreft het ten onrechte ten laste van [bedrijf 1] brengen van de kosten van het inbouwpakket van € 30 miljoen. Het hof komt, zoals bij het onderdeel over het inbouwpakket van € 30 miljoen is overwogen, voor wat betreft dat onderdeel tot een vrijspraak. Dat betekent dat het argument dat [verdachte] ‘gecompenseerd’ moest worden in ieder geval niet als vaststaand motief kan worden aangenomen.
Daarnaast is het hof, ondanks dat een aantal betrokkenen verklaren dat de aanvullende werkzaamheden die in de realisatieovereenkomst waren opgenomen weinig tot niets voorstelden, van oordeel dat het met name gaat om de mogelijke risico’s die met de realisatieovereenkomst werden overgedragen aan [verdachte] . Niet alleen blijkt uit het dossier duidelijk dat voor [bedrijf 5] van meet af aan vaststond dat [bedrijf 5] geen (bouw)risico’s wilde lopen, maar ook dat de route via de [bedrijf 8] geen oplossing bood in verband met de independence regels.
Tevens blijkt uit het dossier, zoals hiervoor reeds overwogen, dat er maandenlang is gezocht naar een CV-constructie die de risico’s voor [bedrijf 1] zou wegnemen.
Het hof ziet dit als serieuze pogingen om de risico’s ergens anders onder te brengen en neemt gelet daarop tevens aan dat het voor de betrokkenen om reële risico’s ging. Pas nadat externe pogingen faalden en deadlines, waaronder afspraken met de gemeente over de start van de bouw en het aflopen van het huurcontract van het oude pand in 2010 steeds meer begonnen te knellen kwam de overdracht aan [verdachte] in beeld. [verdachte] kende het project als gedelegeerd ontwikkelaar al goed. Niet uitgesloten kan worden dat het ontbreken van alternatieven om de risico’s op afzienbare termijn bij andere partijen onder te brengen een rol heeft gespeeld bij het vaststellen van het bedrag dat [bedrijf 5] bereid was te betalen aan [verdachte] die de risico’s overnam.