In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2021. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in PI Dordrecht, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis dat hem betrof in meerdere strafzaken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die in deze zaak als zaak B werd aangeduid. Het hof heeft de bewijsmotivering van de rechtbank gedeeltelijk vervangen en de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De aangeefster had verklaard dat zij tijdens een uitgaansavond met haar vriendin in de woning van de verdachte was beland, waar zij onder invloed van alcohol en lachgas onwel was geworden. De verdachte en medeverdachten hebben haar vervolgens gemasseerd en ontkleed, terwijl zij zich in een kwetsbare toestand bevond. Het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte en medeverdachten als ontuchtige handelingen gekwalificeerd moesten worden, gezien de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de verdachte hoofdelijk aansprakelijk stelde voor de schadevergoeding. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op om ervoor te zorgen dat de schade door de verdachte werd vergoed. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van bescherming van slachtoffers in dergelijke situaties.