ECLI:NL:GHAMS:2022:116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
23-000324-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging met gebruik van babbeltrucs en valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, was betrokken bij een serie diefstallen in woningen, waarbij gebruik werd gemaakt van babbeltrucs. De modus operandi bestond uit het telefonisch benaderen van hoogbejaarde slachtoffers, die vervolgens in hun woning werden afgeleid door een mededader die zich voordeed als monteur of medewerker van een zorginstelling. Terwijl het slachtoffer werd afgeleid, doorzocht een andere dader de woning en nam geld en goederen mee. De verdachte heeft in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 samen met anderen meerdere diefstallen gepleegd, waarbij ook pinpassen werden ontvreemd en geldbedragen werden gepind met gebruikmaking van valse sleutels. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten die haar zijn ten laste gelegd, met uitzondering van enkele zaken waarin zij is vrijgesproken. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, waarvan een jaar voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verlaagd tot 36 maanden, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling, en heeft de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000324-21
Datum uitspraak: 20 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-242243-19 (A) en 15-229631-20 (B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis, te Nieuwersluis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-242243-19 (zaak A):
1.
zij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 op één of meer tijdstippen, te Hoorn en/of Zwaag en/of Wognum en/of Schagen en/of Haarlem en/of Hoogkarspel en/of Someren en/of Melick en/of Medemblik en/of Haren en/of Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- ( zaak 6) in/uit een woning aan de [adres 1] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , en/of
- ( zaak 8) in/uit een woning aan de [adres 2] , één of meerdere goederen te weten een sleutel en/of een pinpas en/of geldbedrag (circa € 60), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , en/of
- ( zaak 11) in/uit een woning aan de [adres 3] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of één of meerdere zilveren munten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , en/of
- ( zaak 12) in/uit een woning aan [adres 4] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , en/of
- ( zaak 13) in/uit een woning aan de [adres 5] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een geldbedrag (circa € 50), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , en/of
- ( zaak 14) in/uit een woning aan de [adres 6] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een identiteitskaart en/of één of meerdere portemonnees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , en/of
- ( zaak 15) in/uit een woning aan [adres 7] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een geldbedrag (circa € 50), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7] ;
- ( zaak 16) in/uit een woning aan de [adres 8] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] , en/of
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akersloot en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of Zwaag en/of Hoorn en/of Utrecht en/of Roermond en/of Groningen, althans (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens een of meer geldbedrag(en) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- ( zaak 1) [slachtoffer 9] (een geldbedrag van € 6.231,30) en/of
- ( zaak 2) [slachtoffer 10] (een geldbedrag van €4.900) en/of
- ( zaak 10) [slachtoffer 11] (een geldbedrag van € 620) en/of
- ( zaak 12) [slachtoffer 4] (een geldbedrag van € 2.150) en/of
- ( zaak 14) [slachtoffer 6] (een geldbedrag van € 1.670) en/of
- ( zaak 16) [slachtoffer 8] (een geldbedrag van €3.200),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode;
Zaak met parketnummer 15-229631-20 (gevoegd, zaak B):
1.
zij op of omstreeks 9 september 2020 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of een of meer goederen van haar/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 12] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen zich (eerst) telefonisch voor hebben/heeft gedaan als perso(o)n(en) die namens een (soort/vorm van) ouderen zorginstelling (oudere) mensen (wilden) enqueteren/bevragen (over de zorg van ouderen) in elk geval gebruik hebben gemaakt van een vals kostuum, waarna zij, verdachte, en/of haar mededader(s), na aanbellen bij de woning van die [slachtoffer 12] , door die [slachtoffer 12] , werd(en) binnen gelaten,', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen, waaronder een andere bewezenverklaring, en oplegging van een andere straf.

Inleiding

De verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het – kort gezegd – in vereniging plegen van een twaalftal diefstallen in woningen met behulp van ‘babbeltrucs’ die zijn tenlastegelegd onder zaak A (feit 1) en in zaak B. De bejaarde slachtoffers werden telefonisch benaderd, daarna in hun huis bezocht door een persoon die zich voordeed als een monteur of iemand van een ouderenzorg instelling en die zorgde voor afleiding van het slachtoffer, waardoor anderen de woning konden doorzoeken. Uit alle woningen genoemd onder zaak A, feit 1 zijn goederen, geldbedragen en/of een pinpas gestolen. Onder feit 2 zijn vervolgens zaken tenlastegelegd waarin de pinpas en de bijbehorende pincode waren ontvreemd en daarmee vervolgens geldbedragen zijn opgenomen.
Het feit zoals tenlastegelegd in zaak B, een poging tot het plegen van een soortgelijk feit als ten laste gelegd onder zaak A (feit 1), is gepleegd toen verdachte in zaak A was geschorst uit de voorlopige hechtenis. De verdachte is bij dit feit op heterdaad betrapt. Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdachte heeft ten aanzien van zaak B ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij ‘niet goed bezig was’, dat zij een hele grote fout heeft gemaakt en daar spijt van heeft. De verdachte heeft dit feit aldus bekend.
De verdediging heeft in zaak A vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat op de individuele zaaksdossiers de schakelbewijsconstructie niet kan worden toegepast omdat sprake was van meerdere betrokkenen en wisselende samenstellingen bij de diefstallen in de woningen, terwijl de bekennende medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte daarbij niet betrokken was. Bovendien kan de conclusie dat verdachte steeds de gebruikster was van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] , niet uit het dossier volgen. Ten aanzien van de in zaak A onder 2 tenlastegelegde feiten 1, 2 en 10 heeft de verdachte verklaard dat zij heeft gepind maar dat zij verder niet betrokken is geweest bij de babbeltruc in de woning van het slachtoffer. Voor het overige heeft zij iedere betrokkenheid bij de diefstallen in de woning en het pinnen ontkend.

Vrijspraak zaak A, zaaksdossiers 6, 14 en 15

Het bewijs in de zaaksdossiers 6 (in feit A. 1), 14 (feit A. 1 en A. 2) en 15 (feit A. 1) bestaat uit de aangifte inhoudende dat er werd (aan)gebeld om de waterleiding te controleren dan wel (zaaksdossier 15) om te controleren of er een gaslek was; dat de man die zich voordeed als monteur gedurende enige tijd in de woning is geweest, waarna de aangeefster later op de dag is gebeld door een vrouw die zich al dan niet voordeed als een medewerker van een bank en heeft gevraagd om de pincode. In deze zaken is uit onderzoek komen vast te staan dat de twee aan medeverdachte [medeverdachte] toe te schrijven telefoonnummers, eindigend op - [nummer 1] en - [nummer 2] in de buurt van de woningen aanstraalden ten tijde van het delict. Uit het onderzoek is voorts komen vast te staan dat ook de verdachte in de onderzochte periode gebruik maakte van één van die telefoons van [medeverdachte] , alsmede van haar eigen telefoon. Alhoewel ook in deze drie zaakdossiers onmiskenbaar elementen van de hierna te bespreken modus operandi zijn te herkennen, is ten aanzien daarvan de directe betrokkenheid van de verdachte door haar aanwezigheid in de betreffende woningen of door pinnen, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid komen vast te staan. Het hof zal de verdachte vrijspreken van de in zaak A onder 6, 14 en 15 tenlastegelegde zaken.

Bewijsmotivering

Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten tenlastegelegd in zaak A, feit 1 onder 8, 11, 12, 13 en 16 en zaak A feit 2 onder 1, 2, 10, 12 en 16, en aan het geen de verdachte is tenlastegelegd in zaak B. Daartoe overweegt het hof op basis van de bewijsmiddelen, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, als volgt, waarbij het hof eerst de zaak onder B bespreekt.
Zaak B (parketnummer 15-229631-20)
Op 9 september 2020 is aangeefster gebeld door een vrouw uit naam van een ouderenzorginstelling. In dat gesprek gaf die vrouw aan dat zij die dag bij de aangeefster langs zouden komen voor een persoonlijk gesprek. Enkele minuten nadat aangeefster het gesprek had beëindigd, hoorde zij de deurbel en stonden twee jonge vrouwen voor de deur. Aangeefster heeft hen binnengelaten, waarbij zij voor de vrouwen uitliep en niet heeft gecontroleerd of de voordeur dicht was. Op een gegeven moment is één van de vrouwen de tuin van aangeefster ingelopen om vervolgens weer terug te keren. Kort daarna stond er ineens een man in de deuropening tussen de hal en de woonkamer die tegen de vrouwen zei dat zij snel mee moesten komen. De man en de twee vrouwen hebben snel het huis verlaten. De buurman van aangeefster zag twee onbekende vrouwen in de tuin van aangeefster. Op een gegeven moment zag hij de vrouwen de tuin uit rennen. De buurman is erachter aan gegaan en heeft één van de twee vrouwen tegen gehouden en haar daarna aan een politieagent die ter plaatse was overgedragen. Vervolgens is de buurman in de auto achter de andere vrouw – en een man waarvan de buurman zag dat die zich bij de vrouw voegde – aan gegaan. De buurman zag dat de politie deze man en vrouw ook aanhield. Deze laatste vrouw is de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, toen zij gevraagd werd naar onderhavige zaak, geantwoord dat zij ‘niet goed bezig was. Het was gewoon heel stom en dom. Ik heb een hele grote fout gemaakt, en ik heb er spijt van.’
Op grond hiervan komt het hof tot een bewezenverklaring van het in zaak B met parketnummer
15-229631-20 tenlastegelegde.
Zaak A (parketnummer 15-242243-19)
Feiten en omstandigheden, modus operandiIn de tenlastegelegde zaken onder feit 1 en 2 is sprake van een – op essentiële punten – overeenkomstige werkwijze als in zaak B. De modus operandi is als volgt. De hoogbejaarde aangevers werden telefonisch of aan de deur benaderd door een persoon die vertelde van een woningbouwvereniging of een gas-, of waterbedrijf te zijn. Die persoon vertelde dat er een lekkage was in een water-, of gasleiding en dat een medewerker moest langs komen. Als de aangever telefonisch was benaderd, werd enkele minuten na het telefoongesprek aangebeld door een man die de woning kwam controleren. De man betrad de woning en liep door het hele huis. Hierbij werd de aangever nu eens gevraagd om mee te lopen met die persoon omdat hij naar eigen zeggen volgens de regels van zijn bedrijf niet alleen in ruimtes in de woning mocht zijn, dan weer werd de aangever gevraagd plaats te nemen en te houden bij een kraan, een verwarming of een wc, terwijl de persoon ergens anders in het huis bezig was. Kennelijk liet de mannelijke dader in die tijd een of meer mededaders in de woning, die deze vervolgens op buit doorzochten. Vervolgens verliet de man de woning. Kort daarna werden de aangevers gebeld door iemand die zich voordeed als medewerker van een bank met de melding dat hun pinpas was gevonden. De persoon aan de telefoon vroeg dan aan de aangevers om de pincode. De aangevers kregen meestal meerdere personen aan de lijn, zowel mannelijk als vrouwelijk. In de meeste gevallen gaf de aangever – al dan niet onder druk of door misleiding – de pincode af. Als de pincode was afgegeven, werd snel daarna begonnen met het pinnen van geldbedragen met die pinpas, vaak eerst bij een nabijgelegen pinautomaat en vervolgens bij een of meer casino’s.
Dit pinnen van geld met de gestolen bankpassen en de ontfutselde pincodes vond steeds binnen een zo kort tijdsbestel na de ‘babbeltruc’en de diefstal in de woningen plaats dat kan worden aangenomen dat de ‘babbeltruc’, de diefstal in de woning en het ontfutselen van de pincode en de pintransactie door de dezelfde daders of dadergroep is begaan.
In de meeste zaaksdossiers in zaak A (zaakdossiers 6, 8, 10, 12, 13, 14, 15 en 16) is de aangever op de dag van de woningdiefstal (herhaaldelijk) gebeld door het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] of (zaaksdossier 1) door het telefoonnummer eindigend op - [nummer 2] . Ten tijde van de diefstallen bevonden beide telefoonnummers of één daarvan zich veelal in de nabije omgeving van de betreffende woning (zaakdossiers 2, 6, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16). Uit onderzoek is gebleken dat tijdens de woningdiefstallen in zaken 6, 8, 11 en 15 chatgesprekken plaatsvonden tussen deze twee telefoonnummers. In die gesprekken bespreken de twee gebruikers van de telefoonnummers wie zich waar in de woning bevindt, op welke plekken gezocht wordt (naar met name pinpassen), wanneer iets wordt gevonden en wanneer de aftocht wordt geblazen. In het chatgesprek in zaaksdossier 11 zijn door de gebruiker van - [nummer 1] twee foto’s van het interieur van de woonkamer van aangever gestuurd naar het telefoonnummer - [nummer 2] .
Het hof betrekt deze terugkerende modus operandi bij de beoordeling van de vraag of voldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen, omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere in de tenlastelegging opgenomen feiten.
Betrokkenheid van de verdachte
Ten aanzien van de vraag of de verdachte als één van de (mede)daders bij deze feiten betrokken is, overweegt het hof als volgt.
Ten tijde van de tenlastegelegde periode had de verdachte een relatie met medeverdachte [medeverdachte] . Deze heeft verklaard dat hij bij (acht tot tien van) de diefstallen betrokken was. Hij benaderde de aangevers met een koffer en deed alsof hij voor de verwarming kwam. Hij moest de aangevers afleiden. Een ander doorzocht ondertussen de woning en nam spullen, geld of pinpassen mee. [medeverdachte] en de andere dader hielden tijdens het doorzoeken van de woning contact via whatsapp en gebruikten daarbij onder meer de telefoonnummers eindigend op - [nummer 1] en - [nummer 2] . In de zaaksdossiers 1, 2 en 10 heeft hij de verdachte gevraagd geld te pinnen met een in de woning weggenomen pinpas.
Op 9 oktober 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de [adres 9]
– de woning van medeverdachte [medeverdachte] – waar de verdachte ook regelmatig verbleef. Beiden zijn ook in deze woning aangehouden. Blijkens de ‘legenda zoeking’ en lijst van inbeslaggenomen voorwerpen werden onder meer aangetroffen een geldbedrag van € 14.250,00 op de eettafel, diverse passen op naam van [slachtoffer 6] (aangeefster in zaak 14) en op verscheidende plaatsen in de woning, al dan niet in plastic zakken, diverse sieraden. Door aangevers in de zaaksdossiers 11, 12, 14 en 15 zijn sieraden die in de woning van [medeverdachte] zijn aangetroffen, herkend als hun gestolen eigendom. Voorts zijn in die woning, op de bank waar verdachte en [medeverdachte] lagen te slapen, twee Samsungtelefoons aangetroffen waarin SIM-cards waren geplaatst met de telefoonnummers eindigend op - [nummer 1] en - [nummer 2] . [medeverdachte] heeft verklaard deze twee telefoons in gebruik te hebben. Bij deze doorzoeking is ook de iPhone aangetroffen waarvan de verdachte naar eigen zeggen de (enige) gebruikster was.
IN onderzoek door de politie (aanvullend proces-verbaal 186) wordt geconcludeerd dat de verdachte in de periode van 6 september 2019 tot en met 8 oktober 2019 gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] . Dat het de verdachte is, leidt de politie af aan het taalgebruik, de strekking van de gesprekken en het gebruik van de koosnamen ‘pop’ en ‘mop’. Er zijn door de politie geen aanwijzingen gevonden dat andere personen deelnamen aan chatgesprekken waarin over en weer de naam ‘pop’ voorkomt. De politie leidt het gebruik van die telefoon door de verdachte voorts af uit de aangetroffen whatsappgesprekken, want in de appgesprekken wordt onder andere gesproken over of met [naam 1] en [naam 2] , terwijl de verdachte twee zussen heeft die zo heten. Ook wordt er geappt ‘ik hou van je’ en wordt gesproken over [naam 3] , terwijl de verdachte een broer heeft die [naam 3] heet.
Een verbalisant heeft voorts de gegevens uit alle drie de aangetroffen telefoons – de twee Samsungs en de iPhone van de verdachte – doorzocht op het woord ‘pop’. Behalve berichten in gesprekken die gekoppeld worden aan de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is de verbalisant geen andere berichten en/of contacten tegengekomen waarin de naam ‘pop’ voortkomt. Hieraan verbindt de verbalisant de conclusie dat de verdachte en [medeverdachte] geen anderen dan elkaar ‘pop’ noemen. Het hof concludeert uit deze processen-verbaal – net als de politie – dat de verdachte in deze periode het genoemde telefoonnummer heeft gebruikt, en wel op momenten dat een diefstal in een woning plaatsvond.
In zaak 13 straalde de iPhone waarvan verdachte heeft erkend dat het haar telefoon betrof, tevens aan in de buurt van de woning waaruit diefstal plaatsvond.
In de zaken 1, 2 en 10 maken camerabeelden steeds deel van het dossier uit. Op die camerabeelden is te zien dat personen pinnen met een pinpas die diezelfde dag is buit gemaakt tijdens een woningdiefstal. De verdachte is verhoord bij de politie en tijdens haar verhoor zijn haar camerabeelden getoond van de pintransacties in de zojuist genoemde zaken. De verdachte heeft zichzelf herkend op de camerabeelden en heeft verklaard dat zij geld heeft gepind met pinpassen die zij van medeverdachte [medeverdachte] kreeg. [medeverdachte] heeft ook verklaard dat hij in deze zaken de verdachte heeft gevraagd geld te pinnen met de pinpas. In de zaken 12 en 16 heeft de verbalisant een sterke gelijkenis waargenomen tussen de persoon op de camerabeelden en de verdachte.
Verweer met betrekking tot de herkenning van verdachte
Met betrekking tot de pintransactie in zaak 12 blijkt uit onderzoek naar de bankgegevens van aangeefster dat omstreeks 15.30 uur bij een geldautomaat bij een Rabobank € 2.150 is gepind met haar gestolen bankpas. Een verbalisant heeft de beelden van de geldautomaat bekeken. De verbalisant zag dat een persoon, gezien het postuur en het gezicht een vrouw, geld pint en wegloopt. De vrouw droeg een jas die sterk leek op de jas die wordt gedragen door de vrouw die in zaak 1 pint. Verder zag de verbalisant dat de vrouw een zwarte strakke broek en witte sneakers droeg. Deze broek en sneakers lijken sterk op de broek en sneakers die gedragen worden door de vrouw afgebeeld op de pinbeelden in zaak 10. Verder zag de verbalisant dat het postuur en het gezicht van de vrouw op de beelden leken op het postuur en gezicht van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat zij in zaak 1 en zaak 10 te zien is op de camerabeelden bij de geldautomaten en dat zij geld gepind heeft.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de beelden dusdanig vaag zijn dat geen specifieke, persoons-onderscheidende kenmerken te zien zijn. Gekeken naar het bronmateriaal kan niet tot een betrouwbare herkenning worden gekomen, zodat er geen wettig en overtuigend bewijs is en de verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt. Het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal houdt in dat de verbalisant de beelden waarop een persoon, gezien het postuur en het gezicht een vrouw, is te zien die geheel in het zwart gekleed en met een sjaal en capuchon over het hoofd staat te wachten voor de pinautomaat, met het kennelijke doel zichzelf te vermommen. De verbalisant constateert dat de vrouw sterke gelijkenissen vertoont met verdachte, dat haar kleding sterk lijkt op de kleding die zij eerder droeg en voorts constateert de verbalisant dat het postuur en het gezicht lijkt op dat van de verdachte. Het dossier bevat prints van deze beelden.
Het hof stelt vast dat op de screenshots die zich in het dossier bevinden voldoende helder en duidelijk bepaalde kenmerken van het gelaat en de kleding waar zijn te nemen. Er is dan ook geen reden om de waargenomen gelijkenis op grond van de kwaliteit van de beelden uit te sluiten van het bewijs. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verbalisant de bewegende beelden heeft bekeken en de gelijkenis die hij daarop waarneemt dient te worden bezien in combinatie met hetgeen hiervoor overigens is overwogen. In zoverre draagt de waargenomen gelijkenis bij aan het bewijs. Daaraan doet niet af dat de waargenomen gelijkenis op zichzelf staand niet voldoende overtuigend is om de bewezenverklaring zelfstandig te dragen.
Met betrekking tot de pintransactie in zaak 16 zijn camerabeelden beschikbaar van de ING-bank automaat aan de [adres 10] waar op 4 oktober 2019 om 12.38 uur € 1.000 is gepind met de pinpas van aangeefster, en van het [casino] te Groningen waar op 4 oktober 2019 om 13.05, 13.06, 13.07, 13.08 en 13.09 uur met de pinpas van aangeefster geld is gepind.
De verbalisant die de beelden van de ING automaat heeft bekeken ziet dat het geld gepind wordt door vermoedelijk een vrouw waarbij hij als bijzonderheid opmerkte dat de persoon met de voeten naar buiten (V-vorm) loopt. De verbalisant die de beelden van het [casino] heeft bekeken, zag drie personen – twee mannen en één vrouw – naar de pinautomaat lopen waar zij beurtelings geld (probeerden te) pinnen, waarna zij gezamenlijk het casino verlieten.
De camerabeelden van het [casino] zijn verstrekt aan het onderzoeksteam [team] , dat zich bezig hield met de reeks woningdiefstallen. Een verbalisant zag op de verstrekte beelden twee mannen en één vrouw en herkende de vrouw direct als verdachte. Hij herkende haar aan haar postuur, stand van haar benen, haardracht en oren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de jurisprudentie, de herkenning onvoldoende betrouwbaar is en wettig en overtuigend bewijs dus ontbreekt. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het proces-verbaal voldoende duidelijk maakt hoe de verbalisant tot de conclusie is gekomen dat het de verdachte is die op de beelden is te zien. De volgende omstandigheden zijn daarbij van belang. De vrouw op de beelden verkeerde in het gezelschap van een man die door de verbalisant is herkend als [medeverdachte] . Verder heeft de verbalisant omschreven aan de hand van welke kenmerken hij de verdachte heeft herkend en heeft daarbij voldoende specifieke en onderscheidende kenmerken genoemd, met name de stand van haar benen/voeten die door meerdere verbalisanten wordt genoemd. Het hof ziet derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de herkenning van de verdachte door de verbalisant op de beelden van 4 oktober 2019 en is van oordeel dat het in zoverre bijdraagt aan het bewijs. Daaraan doet niet af dat de waargenomen gelijkenis op zichzelf staand niet voldoende is om de bewezenverklaring zelfstandig te dragen.
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen in zaak A, feit 1 onder 8, 11, 12, 13 en 16 en feit 2 onder 1, 2, 10, 12 en 16 en aan hetgeen in zaak B aan de verdachte is ten laste gelegd.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep in zaak 16 een voorwaardelijke verzoek gedaan. Voor het geval het hof het deel van de verklaring van de aangeefster dat inhoudt dat een buurvrouw tegen haar, aangeefster, gezegd zou hebben dat ze tijdens de woningdiefstal een jongen en een meisje de woning van aangeefster zag betreden zou bezigen tot het bewijs, wenst de raadsman in zowel de aangeefster als deze buurvrouw als getuige te horen.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde zonder dat hierbij gebruik wordt gemaakt van de de auditu verklaring van de buurvrouw, waardoor aan de voorwaarde waaronder de raadsman het verzoek heeft gedaan niet is voldaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-242243-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-229631-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-242243-19:
1.
zij in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Hoorn en Hoogkarspel en Someren en Melick en Haren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- ( zaak 8) uit een woning aan de [adres 2] , een sleutel en een pinpas en een geldbedrag (circa € 60), toebehorende aan [slachtoffer 2] , en
- ( zaak 11) uit een woning aan de [adres 3] , diverse sieraden en een pinpas en zilveren munten, toebehorende aan [slachtoffer 3] , en
- ( zaak 12) uit een woning aan ‘ [adres 4] , diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 4] , en
- ( zaak 13) uit een woning aan de [adres 5] , diverse sieraden en een pinpas en een geldbedrag (circa € 50), toebehorende aan [slachtoffer 5] , en
- ( zaak 16) uit een woning aan de [adres 8] , diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 8] .
2.
zij in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens geldbedragen heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die toebehoorden aan
- ( zaak 1) [slachtoffer 9] (een geldbedrag van € 6.231,30) en
- ( zaak 2) [slachtoffer 10] (een geldbedrag van €4.900) en
- ( zaak 10) [slachtoffer 11] (een geldbedrag van € 620) en
- ( zaak 12) [slachtoffer 4] (een geldbedrag van € 2.150) en
- ( zaak 16) [slachtoffer 8] (een geldbedrag van €3.200),
terwijl verdachte en haar mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door pintransacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode.
Zaak met parketnummer 15-229631-20 (gevoegd):
zij op 9 september 2020 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededaders voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van hun gading, toebehorend aan [slachtoffer 12] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, zich eerst telefonisch voor hebben gedaan als personen die namens een ouderen zorginstelling oudere mensen wilden enqueteren/bevragen (over de zorg van ouderen), waarna zij, verdachte, en haar mededader, na aanbellen bij de woning van die [slachtoffer 12] , door die [slachtoffer 12] , werden binnen gelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer
15-229631-20 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-229631-20 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 15-229631-20 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-229631-20 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een jaar voorwaardelijk, en een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden meldplicht, behandelplicht, beschermd wonen, contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] , meewerken aan schuldhulpverlening, geschikte dagbesteding, openheid en inzicht geven in sociaal netwerk en meewerken aan controle op middelengebruik.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van het aantal en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in 2019 in een periode van ongeveer twee maanden samen met in elk geval haar toenmalige vriend door middel van een doortrapte wijze, een ‘babbeltruc’ bij meerdere bejaarde tot hoogbejaarde slachtoffers uit hun woningen geld en goederen weggenomen. Een mededader heeft zich bij deze delicten voorgedaan als een onderhoudsmonteur en aldus misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij in die hoedanigheid van de slachtoffers wist te winnen. Hij heeft de slachtoffers afgeleid waardoor de verdachte of anderen de woning kon(den) doorzoeken. Daarbij heeft de verdachte samen met haar mededader(s) vaak sieraden weggenomen. In alle gevallen hebben de daders een bankpas weggenomen. De daders hebben vervolgens steeds geprobeerd even later telefonisch onder valse voorwendselen de bijbehorende pincode te verkrijgen. In de gevallen waarin dat lukte, heeft de verdachte, samen met haar mededader(s), snel grote bedragen geld gepind met de ontfutselde pincode en gestolen bankpas.
Nadat de verdachte was geschorst uit de voorlopige hechtenis voor bovenstaande feiten in verband met haar terminaal zieke vader, heeft zij zich in 2020 opnieuw schuldig gemaakt aan soortgelijk feit. Ook hier heeft de verdachte zich samen met een ander, middels een ‘babbeltruc’ toegang verschaft tot de woning van het hoogbejaarde slachtoffer, het slachtoffer afgeleid terwijl een derde handlanger de woning binnen is gedrongen. Dat dit tot een poging beperkt is gebleven, is enkel te danken aan de alerte reactie van een buurman.
Dit zijn ernstige feiten. Niet alleen veroorzaakte de verdachte de slachtoffers financiële schade en overlast, maar de diefstal van vaak dierbare sieraden, zoals een speciaal toegekende herdenkingsmunt of een trouwring, is voor de slachtoffers een pijnlijk gemis. Ook heeft zij bij de slachtoffers gevoelens teweeg gebracht van onveiligheid en van schaamte omdat zij te goed van vertrouwen bleken te zijn geweest. Het gevoel van onveiligheid wordt in het bijzonder aangetast omdat het heeft plaatsgevonden in de eigen woning, de plek waar men zich bij uitstek veilig behoort te voelen. Uit de aangiften en toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat de diefstallen de slachtoffers bijzonder hebben aangegrepen en dat zij daardoor angstig en wantrouwend naar hun medemens zijn geworden.
Met de rechtbank gaat het hof ervan uit dat de verdachte en haar mededader(s) hiervoor doelbewust kwetsbare ouderen hebben uitgezocht. Deze handelwijze van de verdachte en haar mededader(s) is sluw en doortrapt en getuigt van een grote mate van berekening. De verdachte was telkens slechts uit op financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de mogelijke gevolgen voor haar kwetsbare slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het reclasseringsadvies van 3 januari 2022. Hierin wordt omschreven dat de reclassering risico’s ziet voor delictgedrag en problemen waarneemt op verschillende leefgebieden. Verdachte heeft voor haar detentie nooit gewerkt of een andere structurele, zinvolle dagbesteding gehad, en er is sprake van schulden. Tevens is de verdachte beïnvloedbaar, heeft ze gebrekkige copingsvaardigheden en is er sprake van een licht verstandelijke beperking. Door de kwetsbaarheid van de verdachte, haar licht verstandelijke beperking en haar beïnvloedbaarheid, adviseert de reclassering een behandeling om haar weerbaar te maken door inzicht te geven in haar eigen handelen en haar bewuste keuzes te leren maken. Ook een traject beschermd/begeleid wonen is geïndiceerd. Daarnaast moet verdachte meewerken aan het vinden en behouden van geschikte dagbesteding. De reclassering adviseert een contactverbod met [medeverdachte] .
Bij het bepalen van de straf heeft het hof in het nadeel van de verdachte overwogen dat zij het bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 15-229631-20 heeft gepleegd terwijl zij was geschorst uit de voorlopige hechtenis voor soortgelijke feiten. Noch de toen ondergane voorlopige hechtenis noch de aan de schorsing verbonden voorwaarden hebben haar ervan weerhouden opnieuw eenzelfde strafbaar feit te plegen.
Het hof rekent het de verdachte voorts ook aan dat zij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden en enkel heeft verklaard haar leven na haar detentie een betere wending te willen geven.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 december 2021 is zij eerder meerdere malen onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld in verband met diefstal.
Het hof is van oordeel dat, alles afwegende, mede gezien de ernst en hoeveelheid van de feiten, dat alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Ook is, om het recidiverisico zoveel mogelijk in te dammen, van belang dat de verdachte behandelingen en begeleiding krijgt. Om die reden en om een stok achter de deur te hebben, zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd met bijzondere voorwaarden en een proeftijd. Het hof komt tot oplegging van een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal geëist, en in eerste aanleg door de rechtbank opgelegd, nu de verdachte van enkele eerder bewezen verklaarde feiten is vrijgesproken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Zij heeft daartoe gesteld dat zij bang is geworden, het vertrouwen in de mens is verloren, en slaapklachten heeft.
Van de in art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij deze aantasting in de persoon voldoende heeft gestaafd. Daarbij is van belang dat ook een diefstal uit een woning, onder de omstandigheden waarop die in deze zaak heeft plaatsgevonden, een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer kan opleveren en voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Het hof is stelt dan ook vast dat er sprake is geweest van een aantasting ‘op andere wijze’, zodat een vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Dit brengt het hof ertoe de schade te begroten op een bedrag groot € 1.000,00.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 130,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 445,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade zoals gevorderd heeft geleden. De door de benadeelde partij gevorderde schade ziet immers op de diefstal van sieraden en een portemonnee terwijl de verdachte is veroordeeld wegens de diefstal van een geldbedrag. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen in de vordering.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-229631-20 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Zij heeft daartoe gesteld dat zij het vertrouwen in de mens is verloren, dat zij angstgevoelens ervaart en slaapklachten heeft.
Van de in art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij deze aantasting in de persoon voldoende heeft gestaafd. Daarbij is van belang dat ook een diefstal uit een woning, onder de omstandigheden waarop die in deze zaak heeft plaatsgevonden, een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer kan opleveren en voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Het hof is stelt dan ook vast dat er sprake is geweest van een aantasting ‘op andere wijze’, zodat een vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Dit brengt het hof ertoe de schade te begroten op een bedrag groot € 150,00.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A met parketnummer
15-242243-19 onder 1 (in zaaksdossiers 8, 11, 12, 13 en 16) en 2 (in zaaksdossiers 1, 2, 10, 12 en 16) en in de zaak B met parketnummer 15-229631-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A met parketnummer 15-242243-19 onder 1 (in zaaksdossiers 8, 11, 12, 13 en 16) en 2 (in zaaksdossiers 1, 2, 10, 12 en 16) en 2 en in de zaak B met parketnummer 15-229631-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, op het adres [adres 11]. Verder zal de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd melden, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van Forensisch FACT LVB van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de volledige proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt de volledige proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan het vinden en behouden van geschikte dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 oktober 2019.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 130,00 (honderddertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-242243-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 130,00 (honderddertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 oktober 2019.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 12] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-229631-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 12] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-229631-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 september 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. R.D. van Heffen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 januari 2022.
mrs. Van Heffen en Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]