ECLI:NL:GHAMS:2022:1189

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
23-002356-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor langdurige bijstandsfraude met bevestiging van het vonnis en aanpassing van de strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1965, had gedurende een periode van tenminste 10 jaar een gezamenlijke huishouding gevoerd met haar (ex)man en hun kinderen, terwijl zij een bijstandsuitkering voor alleenstaande ouders ontving. De verdachte heeft opzettelijk nagelaten om de juiste informatie over haar woonsituatie aan de gemeente te verstrekken, waardoor zij jarenlang onterecht een uitkering heeft ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat het benadelingsbedrag ten minste € 125.000,00 bedraagt en heeft geoordeeld dat de straf zoals opgelegd door de rechtbank, alsook de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal, onvoldoende recht doet aan de ernst van de fraude. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uur. Het hof heeft deze straf echter verhoogd naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen inzicht getoond in de ernst van haar handelen en het hof heeft geen aanleiding gezien om een andere strafmodaliteit op te leggen, ondanks de gezondheidsproblemen van de verdachte. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 57, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002356-20
Datum uitspraak: 15 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-043717-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf voor de duur van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht haar geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar in plaats daarvan een forse taakstraf in combinatie met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd, dat sprake is van een groot tijdsverloop en schending van de redelijke termijn, dat de verdachte gezondheidsproblemen heeft en dat in de bestuursrechtelijke procedure, die nog loopt, het terugvorderingsbedrag mogelijk gematigd zal worden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Gedurende een periode van tenminste 10 jaar heeft de verdachte feitelijk een gezamenlijke huishouding gevoerd met haar (ex)man [naam] en hun (meerderjarige) kinderen, waarbij haar woning als gezamenlijk hoofdverblijf heeft gefungeerd. Zij ontving in die periode een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder en heeft steeds bewust nagelaten de juiste inlichtingen te verstrekken aan de gemeente over haar woonsituatie. Zodoende heeft zij jarenlang een uitkering genoten waar zij geen, dan wel geen volledig recht op had. Verdachte heeft jarenlang ten onrechte financieel geprofiteerd van sociale voorzieningen die zijn bedoeld voor diegenen die niet op eigen kracht middelen van bestaan kunnen verwerven. Zij heeft aldus ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, met als gevolg dat afbreuk is gedaan aan de solidariteitsgedachte die ten grondslag ligt aan dat stelsel. Het hof rekent verdachte haar handelen, enkel gericht op eigen financieel gewin, zeer aan. Daarbij komt dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op geen enkele wijze inzicht heeft getoond in het kwalijke van haar handelen. Al met al is het hof van oordeel dat een straf zoals opgelegd door de rechtbank, dan wel de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal, onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal neemt het hof als uitgangspunt een benadelingsbedrag van
tenminste € 125.000,00. Gelet op de ernst en de duur van de fraude en gezien de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud strafrecht (LOVS) is het hof van oordeel dat in dit geval enkel kan worden gereageerd met een substantiële vrijheidsbenemende straf.
Het hof heeft in hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd omtrent haar gezondheidsproblemen geen aanleiding gezien haar een andere strafmodaliteit op te leggen, alleen al vanwege het gebrek aan enige onderbouwing daarvan. Voorts is hetgeen de raadsman heeft opgemerkt over een nog lopende bestuursrechtelijke procedure geen omstandigheid waarmee het hof rekening zal houden, nu hetgeen daaromtrent is aangevoerd onvoldoende is onderbouwd.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, aangezien de redelijke termijn is aangevangen op 4 september 2018, de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 13 oktober 2020 en het hof heden, op 15 april 2022 arrest wijst.
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond binnen twee jaren per rechterlijke instantie, zodat in eerste aanleg de termijn is geschonden met 5 weken. Het hof volstaat in dit geval met de constatering daarvan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. N.A. Schimmel en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 april 2022.