ECLI:NL:GHAMS:2022:1221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
23-001897-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 5 jaren gevangenisstraf wegens poging tot doodslag met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren wegens poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 oktober 2020 in Zwanenburg, waar de verdachte het slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken tijdens een vechtpartij op een huisfeestje. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, verworpen. De verdediging voerde aan dat er ernstige vormverzuimen waren in het voorbereidend onderzoek, maar het hof oordeelde dat deze verzuimen niet onherstelbaar waren en dat het recht op een eerlijk proces niet was geschonden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de enige was die in de woning een conflict had met het slachtoffer en dat de verwondingen van het slachtoffer zijn veroorzaakt door het steken met een mes. De verdachte heeft ontkend het slachtoffer te hebben gestoken, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was om de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsmisdrijven, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof om een zware straf op te leggen. Het hof heeft de eerdere veroordelingen in het nadeel van de verdachte meegewogen en heeft geoordeeld dat de op te leggen straf recht moet doen aan de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001897-21
datum uitspraak: 21 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-266943-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1987,
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2020 te Zwanenburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte meerdere malen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp puntig voorwerp die [slachtoffer] in de buik, althans in het lichaam gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2020 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een doorboorde buikwand en/of een gedeeltelijke verwijderde (dunne) darm, heeft toegebracht door meerdere malen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp puntig voorwerp die [slachtoffer] in de buik, althans in het lichaam te steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2020 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer] heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal (met gebalde) vuist) in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De steller van de tenlastelegging heeft blijkens de inhoud van het dossier kennelijk en onmiskenbaar het oog gehad op vermelding van de naam [slachtoffer], in plaats van [slachtoffer], zoals in de tenlastelegging onder primair is vermeld. Gelet op de overige tekst van de tenlastelegging en nu ter zitting is gebleken dat de verdediging heeft begrepen wat aan de verdachte is tenlastegelegd en waartegen zij verweer kon voeren, zal het hof de tenlastelegging onder primair verbeterd lezen, zodat [slachtoffer] wordt vervangen door [slachtoffer]. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaringen en een andere straf zal opleggen. Voorts zal het hof een andere bewijsoverweging opnemen alsook een overweging ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard en heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De verhoren van getuigen zijn verkeerd uitgewerkt, op een wijze die past bij het verhaal van de recherche en niet past bij wat daadwerkelijk is gezegd, hetgeen alleen door het opvragen van een letterlijke uitwerking door de verdediging aan het licht is gekomen. Het is daarom onmogelijk gebleken om af te gaan op wat de politie heeft opgeschreven. Het kan niet anders dan dat dit verbaliseren in strijd met de feitelijke gang van zaken doelbewust is gebeurd. De rechtbank is hierdoor misleid. Dit betreffen ernstige vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Daarnaast zijn enkele verhoren, in strijd met de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (verder: de Aanwijzing), helemaal niet opgenomen, waardoor de verdediging die verhoren niet kan toetsen. Het gevolg van de onherstelbare – en deels herstelde – vormverzuimen moet zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging wordt verklaard, nu geen sprake meer is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aangezien de rechtbank doelbewust is misleid, er niet meer kan worden afgegaan op hetgeen de politie heeft geverbaliseerd en de waarheidsvinding daardoor feitelijk onmogelijk is gemaakt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen. De verhoren die later letterlijk zijn uitgewerkt, lijken aanvankelijk door de politie niet geheel juist te zijn geverbaliseerd, hetgeen slordig is, maar dat betekent niet dat de rechtbank door het openbaar ministerie bewust is misleid. Met de letterlijke uitwerking van de in twijfel getrokken gedeeltes van de verhoren is voldoende compensatie geboden voor het vormverzuim. Omdat van misleiding geen sprake is geweest en het vormverzuim voldoende is gecompenseerd, is het recht op een eerlijk proces –
‘as a whole’– als bedoeld in artikel 6 EVRM, niet geschonden.
Oordeel van het hof
Onder een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv wordt verstaan het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven voorschriften in het voorbereidend onderzoek. Indien sprake is van een dergelijk vormverzuim dat niet hersteld kan worden en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, moet de rechter aan de hand van een belangenafweging – waaronder het belang van de waarheidsvinding – beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt.
In het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, vindt niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaats, aldus vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens –
‘the proceedings as a whole were not fair’. Tot slot biedt de voornoemde maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in gevallen waarin zich een of meer vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen.
Het hof constateert dat de in het dossier opgenomen uitwerkingen van de verhoren van de getuigen en het slachtoffer alsook het telefoongesprek tussen het slachtoffer en [naam] niet letterlijk overeenkomen met de later door de raadsman verzochte en verkregen letterlijke uitwerkingen van delen van die verhoren. Niet is vereist dat van dergelijke verhoren een letterlijke uitwerking wordt gegeven en een zakelijke weergave daarvan is toegestaan, maar vereist is wel dat de inhoud en strekking ervan bij de uitwerkingen door de verbalisanten geen geweld wordt aangedaan.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat – op enkele onderdelen van voornoemde verhoren – door de verbalisanten niet geheel overeenkomstig de feitelijke gang van zaken is geverbaliseerd. Deze schending van de verbaliseringsplicht is naar het oordeel van het hof te kwalificeren als een vormverzuim, nu het uitwerken van de verhoren op een onzorgvuldige wijze is gebeurd. Evenwel bieden het dossier en het verhandelde ter zitting naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunten waaruit volgt dat de verbalisanten bewust hebben getracht het openbaar ministerie of de rechtbank te misleiden.
Het hof overweegt verder dat de fouten die zijn gemaakt in de uitwerkingen zijn hersteld door de letterlijke uitwerking daarvan – waardoor de inhoud van de processen-verbaal getoetst kan worden en fouten zijn verbeterd – en dus geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Betreffende enkele verhoren van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] is het toetsen van de inhoud van de processen-verbaal niet mogelijk, omdat de opnames van die verhoren niet (meer) beschikbaar zijn. In zoverre is sprake van een vormverzuim. Hoewel de verdediging daardoor in haar mogelijkheden tot het toetsen van die processen-verbaal is beperkt, was zij wel in de gelegenheid om nadere verzoeken te doen tot het verrichten van onderzoek om de inhoud van deze processen-verbaal alsnog te toetsen, waarbij valt te denken aan het opnieuw (doen) horen van deze getuigen. De verdediging heeft geen gebruik gemaakt van die (compenserende) mogelijkheid tot het indienen van verzoeken tot het doen van onderzoek. Gelet daarop is het hof van oordeel dat dit vormverzuim geen onherstelbare inbreuk vormt op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze kan worden gecompenseerd en die het verstrekkende oordeel kan dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens –
‘the proceedings as a whole were not fair’.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewijsoverweging

Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet bewezen is dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken. De raadsman heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Niet is gebleken dat het slachtoffer buiten de woning van [getuige 1] niemand anders heeft gezien dan de man die de ambulance heeft gebeld. Daarnaast blijkt uit het verhoor van [getuige 3] niet dat zij heeft gezien dat de verdachte in de woning stekende bewegingen maakte naar het slachtoffer. Ook blijkt niet dat het slachtoffer tijdens het telefoongesprek met [naam] heeft gezegd dat de verdachte hem heeft gestoken. Daardoor kunnen geen stellige conclusies worden getrokken over het steken in de woning. Daarnaast is er veel ontlastend bewijs, namelijk dat geen bloed in de woning is aangetroffen terwijl in de woning niet is schoongemaakt, niemand een mes of steekbewegingen heeft gezien en geen van de getuigen er van uitging dat het slachtoffer in de woning was gestoken. Het is buitengewoon onaannemelijk dat het slachtoffer in de woning is gestoken, terwijl het ook mogelijk is dat hij buiten is gestoken.
Oordeel van het hof
De verdachte is in de nacht van 22 oktober 2020 naar een huisfeest in Zwanenburg gegaan, alwaar hij, ook naar eigen zeggen, in een vechtpartij is geraakt met het slachtoffer. De verdachte is tijdens het gevecht, zoals hij zelf heeft verklaard, ‘los gegaan’ op het slachtoffer en heeft hem op het bovenlichaam en in het gezicht geslagen. De aanwezige getuigen hebben de verdachte en het slachtoffer uit elkaar gehaald, waarop het slachtoffer naar de voordeur is begeleid. Het slachtoffer is buiten tussen auto’s gaan zitten. Hij werd gepasseerd door een man, aan wie hij heeft gevraagd om het alarmnummer te bellen. Het slachtoffer is in het ziekenhuis met spoed geopereerd. Zonder deze ingreep zou hij zijn overleden aan de verwonding(en).
De forensisch arts heeft met betrekking tot het letsel van het slachtoffer geconcludeerd dat, nu onder meer een grote lichaamsader in de buikholte is geraakt, hij diep gestoken moet zijn, met hetzij een lang scherp voorwerp, ofwel met een wat korter mes, maar dan met veel kracht. Daarmee staat voldoende vast dat de verwondingen van het slachtoffer zijn veroorzaakt door het steken met een mes of een ander scherp puntig voorwerp. Dit geldt temeer nu enige aanwijzing ontbreekt die erop zou kunnen wijzen dat het slachtoffer deze verwondingen op een andere wijze heeft opgelopen.
De verdachte heeft ontkend het slachtoffer te hebben gestoken en het slachtoffer noch een van de aanwezige getuigen heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte een mes of ander scherp voorwerp in zijn handen had of dat het slachtoffer bloedde. Met betrekking tot de primaire beschuldiging dient het hof de vraag te beantwoorden of op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft geprobeerd te doden door deze met een mes, dan wel een ander scherp puntig voorwerp, in de buik te steken.
Vast staat dat de verdachte de enige is geweest die in de woning een conflict heeft gehad met het slachtoffer en met hem in een gevechtssituatie is beland.
Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden onvoldoende steun aan de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat de verwondingen
buitende woning van [getuige 1] aan het slachtoffer zijn toegebracht. Daarbij hecht het hof met name belang aan de verklaring van het slachtoffer – wanneer hem wordt gevraagd of hij buiten nog iemand anders is tegengekomen – inhoudende dat hij na het verlaten van de woning de man is tegengekomen die het alarmnummer heeft gebeld, dat deze hem niet heeft gestoken en dat hij buiten verder met niemand anders heeft gesproken. Dat de steekverwonding(en)
inde woning aan het slachtoffer is/zijn toegebracht, past bovendien bij de verklaring van [getuige 1], inhoudende dat zij, terwijl zij het slachtoffer na diens treffen met de verdachte richting de uitgang van haar woning begeleidde, bij de buik van het slachtoffer ‘iets witachtigs en vleeskleurigs’ zag. Deze waarneming komt overeen met de bevindingen van de verbalisant die in de ambulance zag dat een stuk darm buiten het lichaam van het slachtoffer hing. Dat in de woning ondanks de verwondingen van het slachtoffer geen bloed is aangetroffen, staat aan voornoemde conclusie niet in de weg nu, volgens de forensisch arts, bij een diepe steekwond het bloed mogelijk pas later door de steekopeningen naar buiten stroomt wanneer de buikholte is volgelopen met bloed en dat bij een grote steekwond, waarbij de darmen naar buiten puilen, geen sprake hoeft te zijn van noemenswaardig bloedverlies.
Dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gestoken, vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 3], inhoudende dat zij de verdachte in de woning bewegingen heeft zien maken richting het slachtoffer, waarbij het volgens haar kon zijn dat hij stond te steken. Het hof overweegt hieromtrent nog dat uit de nadere uitwerkingen van haar verhoor weliswaar is gebleken dat de getuige niet precies zo heeft verklaard als in het proces-verbaal van haar verhoor is opgenomen, maar dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wel op ambtsbelofte dan wel op ambtseed hebben verklaard dat zij zagen hoe zij stekende bewegingen aan de verbalisanten heeft voorgedaan. Het hof heeft geen reden om aan deze bevindingen van de verbalisanten te twijfelen.
Op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, is het hof van oordeel dat het alleen de verdachte kan zijn geweest die het slachtoffer in de buik heeft gestoken.
Uit de conclusies van forensisch arts [arts] volgt dat de kans groot was dat het slachtoffer als gevolg van zijn opgelopen verwondingen was doodgebloed. Het is ook algemeen bekend dat zich in de buikstreek vitale organen en bloedvaten bevinden en dat het in de buikstreek (met kracht) steken met een mes of ander puntig voorwerp de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer oplevert. Het handelen van de verdachte, die naar eigen zeggen ‘los ging’, kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden aangemerkt dan zozeer te zijn gericht op de dood van de verdachte, dat het niet anders kan dan dat deze de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer ook bewust heeft aanvaard. Het hof acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het door de raadsman gedane beroep op variaties van noodweer behoeft geen inhoudelijke bespreking nu dat, gelet op de inhoud daarvan en de plaats in het pleidooi, duidelijk uitsluitend is gericht op de meer subsidiaire beschuldiging van mishandeling, aan de bespreking waarvan het hof niet toekomt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 oktober 2020 te Zwanenburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, [slachtoffer] in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten heeft het hof verbeterd gelezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 juni 2021.Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 22 oktober was ik op een huisfeestje van een vriendin van mij in Zwanenburg. Daar heb ik met het slachtoffer gevochten. Ik heb hem geslagen. We zijn in een gevecht geraakt en gingen richting de bank. Ik was boos en ging toen los. Ik heb hem met mijn vuisten op zijn bovenlichaam en in zijn gezicht geslagen. We zijn op de bank terechtgekomen. Op de bank ben ik er vanaf getrokken. Hij is door [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) naar buiten geduwd.
2.
De verklaring van de getuige [slachtoffer], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U, advocaat-generaal, vraagt mij of ik buiten iemand anders ben tegengekomen dan de man die 112 belde. Ik wilde naar huis lopen en ben neergevallen. Ik ben naar de stoep gekropen en ging liggen bij een auto. Na een tijdje kwam de man langs die mij hielp door 112 te bellen. U, voorzitter, vraagt mij of dit de enige persoon was die ik toen en daar heb gesproken. Ja, ik heb toen met niemand anders gesproken.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 17-18.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op 22 oktober 2020 omstreeks 6.35 uur kregen wij de melding om met spoed te gaan naar de [adres 2]. Hier zou iemand tussen de auto’s liggen en om hulp roepen. Ter plaatse zagen wij dat iemand op een brancard lag en dat deze achter in de ambulance werd gereden. Ik, [verbalisant 3], meldde mij bij de verpleegkundige van de ambulance. Ik zag dat de verpleegkundige een stuk verband omhoog hield. Ik zag dat er veel bloed zichtbaar was. Ik zag dat er een stuk darmen uit het lichaam naar buiten hing. Het slachtoffer gaf later op te zijn genaamd: [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2000 te [geboorteplaats 2]. Ik zag dat [slachtoffer] een wond had links onderaan zijn buik.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (met bijlagen), doorgenummerde pagina’s 155-170.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Ik ontving van het UMC ziekenhuis te Amsterdam de letselinformatieformulieren van het slachtoffer [slachtoffer]. Dit formulier heb ik voor de vertaling in begrijpelijke taal voor niet-artsen voorgelegd aan de forensisch arts dr. [arts]. Ik ontving via de mail een door de forensische arts opgemaakte letselrapportage. Uit de toelichting blijkt dat de buikwand doorboord is en de dunne darm op meerdere plaatsen is geraakt, zodanig dat een deel van de dunne darm verwijderd moest worden. Verder is ook de Vena Iliaca geraakt, dat is een grote lichaamsader in de buikholte, achter de darmen. Het gat in deze ader is al snel gevonden en gehecht, als dat niet gebeurd was, is de kans groot dat betrokkene doodgebloed was. Om dit bloedvat te raken moet er diep gestoken zijn, ofwel met een lang scherp voorwerp ofwel met een wat korter mes, maar met veel kracht, waardoor de buikwand ingedrukt moet zijn en de darmen platgedrukt (door de kracht van de steek). In ontspannen toestand is de afstand van de buikwand tot de achter de darmen liggende Vena Iliaca meer dan 10 centimeter bij de gemiddelde volwassene. Had dodelijk kunnen zijn. De snelle operatie heeft zijn leven gered.
5.
Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van forensisch arts [arts] gericht aan de advocaat-generaal van 4 april 2022.Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Indien het een diepe steekwond betreft, die niet vlak onder de huid maar op een dieper niveau een (groot) bloedvat heeft geraakt, dan is het zeer wel mogelijk dat een dergelijke steekwond (als bij [slachtoffer]) in eerste instantie weinig of geen uitwendig bloedverlies veroorzaakt. Pas als de buikholte volgelopen (verzadigd) is met bloed zal in dat geval het bloed door de steekopeningen naar buiten stromen. Van buitenaf is dan eerst geen of weinig en vervolgens soms (bij veel schade aan de bloedvaten) zeer veel bloedverlies te zien. De darmen kunnen alleen naar buiten geperst worden als er een voldoende grote opening (enkele centimeters volstaat) in de buikwand is ontstaan. Het is dus ook mogelijk dat iemand een grote steekwond oploopt, waarbij de darmen naar buiten puilen, zoals in deze zaak kennelijk aan de orde is, zonder dat er sprake is van noemenswaardig bloedverlies.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 oktober 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], doorgenummerde pagina’s 62-64.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik woon op het adres [adres 3]. Gisteravond was ik thuis met twee vriendinnen genaamd [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]) en [getuige 2]. Op 22 oktober 2020 heeft [getuige 2] contact gezocht met [slachtoffer] (het hof begrijpt: het slachtoffer). [slachtoffer] of [slachtoffer] zou naar ons toe komen. Omstreeks 3.00 uur kwam ook een vriend van mij thuis. Hij heet [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Op een gegeven moment stond [slachtoffer] op en liep naar [verdachte]. Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] een klap heeft gegeven. [verdachte] gaf [slachtoffer] een duw met zijn beide handen. [verdachte] kreeg weer een klap van [slachtoffer]. Toen was [verdachte] helemaal klaar met [slachtoffer]. [verdachte] duwde [slachtoffer] tegen de koelkast en gaf hem meerdere klappen. Op een gegeven moment kwamen zij op de bank in de woonkamer terecht. [slachtoffer] zat onder met [verdachte] bovenop. Toen werd [verdachte] van hem afgetrokken. Ik heb [slachtoffer] bij de arm gepakt en liep met hem naar de gang.
7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 20 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 72-75.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Het klopt dat ik [slachtoffer] na de vechtpartij tussen [slachtoffer] en [verdachte] naar de gang heb gebracht. U vraagt wat ik bij [slachtoffer] heb gezien op het moment dat ik hem naar de gang bracht. Ik zag wel wat vleeskleurigs bij zijn buik. Iets witachtigs en vleeskleurigs.
8.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 20 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en[verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 93-95.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op 20 november 2020 verhoorden wij de getuige [getuige 3]. Het verhoor werd auditief geregistreerd, onder nummer: VRH-2020-11-523486.
9.
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2022 (met bijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Ik ontving van de advocaat-generaal de opdracht uitvoering te geven aan het verzoek van het uitwerken van audio van gedeelten uit het verhoor [getuige 3] ([getuige 3]) van 20 november 2020, VRH-2020-11-523486. Door de schrijftolk werden de gedeelten uit het verhoor letterlijk uitgewerkt. De uitwerking wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Uitwerkingen.
V = vraag/verbalisanten
A = antwoord/[getuige 3]
[getuige 3] ([getuige 3]) VRH-2020-11-523486A: Ik heb hem [het hof begrijpt: de verdachte] zeg maar tegen de koelkast zien slaan, maar ja, het kan ook zijn dat hij stond te steken. Ik heb geen mes gezien. Ik heb wel dit gezien. Ik heb hem gewoon zien slaan, maar het kan ook zijn dat hij niet heeft geslagen maar dat hij heeft gestoken.
10.
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 97-98.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op 20 november 2020 verklaarde [getuige 3] dat zij gezien had dat [verdachte] een beweging maakte naar het slachtoffer wat leek op een steekbeweging maar dat zij geen mes had gezien. Zij verklaarde dat het net zo goed een slaande beweging met een vuist had kunnen zijn. Wij zagen dat de getuige hierbij opstond en voordeed wat zij had gezien. Wij zagen dat zij voorovergebogen stond en haar gebalde vuist van achteren naar voren bewoog en dat deze beweging naar beneden was gericht. Wij zagen dat haar hand niet een gebalde vuist was zoals je een vuistslag geeft, maar meer was zoals je een voorwerp vastpakt.
10.
Een proces-verbaal van bevindingen van 4 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8], doorgenummerde pagina’s 138-143.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Het verhoor is auditief opgenomen met het mobiele opname apparaat. Dit verhoor is geregistreerd onder nummer VRH-2020-11-521530. Op 4 november 2020 waren wij ter plaatse op het adres waar het slachtoffer [slachtoffer] verblijft.
10.
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2022 (met bijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Ik ontving van de advocaat-generaal de opdracht uitvoering te geven aan het verzoek van het uitwerken van audio van gedeelten uit het verhoor slachtoffer [slachtoffer] op
4 november 2020, VRH-2020-11-521530.
Uitwerkingen
V = vraag
A = antwoord
VRH-2020-11-521530V: Tussen dat jij het huis verliet en bij die auto’s terecht kwam, heb jij toen contact met iemand gehad? Is er iemand bij je geweest?
A: Ja een man die ik voorbij zag lopen. En ik heb hem gesmeekt. En hij belde een ambulance.
V: En die heeft de ambulance ook gebeld?
A: Ja.
V: Maar die heeft jou niet aangevallen neem ik aan?
A: Nee.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door tijdens een ruzie op een huisfeestje het slachtoffer in zijn buik te steken. Daarbij is het slachtoffer levensgevaarlijk gewond geraakt in zijn buik en aan zijn darmen. Vervolgens is het slachtoffer naar buiten gelopen en tussen geparkeerde auto’s op de grond gaan zitten. Gelukkig kwam een voorbijganger langs die de hulpdiensten kon bellen, waarna het slachtoffer een levensreddende operatie onderging. Het had niet veel gescheeld, of het slachtoffer was aan zijn verwondingen overleden.
Met zijn handelen heeft de verdachte een zeer grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Nadat het slachtoffer de verdachte had geprovoceerd en geslagen, is de verdachte ‘los gegaan’. Daarbij heeft hij zich niets gelegen laten liggen aan de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Dergelijke feiten leveren over het algemeen bij slachtoffers voor een zeer lange tijd en vaak voor het leven lichamelijke klachten en psychische problemen op. Uit de houding en verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep en uit de stukken met betrekking tot zijn geestestoestand, blijkt dat dit voor hem niet anders is en dat het onderhavige feit een gigantische impact op zijn leven heeft gehad en wellicht ook voor altijd zal hebben. Daarnaast brengen dergelijke feiten voor de maatschappij grote gevoelens van onveiligheid mee. Het onderhavige feit kan dan ook niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 maart 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte meermalen voor geweldsmisdrijven onherroepelijk is veroordeeld – onder meer tot een jarenlange gevangenisstraf voor een poging tot moord – en een keer voor het bezit van een steekwapen. Het hof weegt de eerdere veroordelingen voor geweldsmisdrijven in het nadeel van de verdachte mee.
Het hof acht, alles afwegende, de in eerste aanleg opgelegde straf noch de door de advocaat-generaal gevorderde straf recht doen aan de ernst van het feit, de gigantische gevolgen die het feit voor het slachtoffer heeft en de recidive van de verdachte. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van
5 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelet op voornoemde op te leggen straf zal het hof het door de verdediging gedane verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 april 2022.