Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
Vordering van het openbaar ministerie
Feit 2 primair en subsidiair – art. 343 onder 1 en 3 Sr (oud)
[BV 2] - opheffen [BV 2]
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van faillissementsfraude, specifiek van het bedrieglijk verkorten van de rechten van schuldeisers. De tenlastelegging omvatte verschillende geldbedragen die op verschillende data naar andere rekeningen waren overgemaakt, waarbij de verdachte als bestuurder van de failliete rechtspersoon handelde. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere vrijspraak van de rechtbank, die de verdachte had vrijgesproken van een aantal feiten. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 maart 2022 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,-. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor opzet op faillissement en dat de betalingen niet onterecht waren gedaan.
Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van faillissementsfraude. Het hof concludeerde dat de verdachte niet had gehandeld met de strekking om de schuldeisers te benadelen en dat er geen bewijs was dat het faillissement niet kon worden voorkomen op het moment van de betalingen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 29 maart 2022.