ECLI:NL:GHAMS:2022:1306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
23-001701-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in faillissementsfraudezaak met betrekking tot bedrieglijke verkorting van schuldeisersrechten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van faillissementsfraude, specifiek van het bedrieglijk verkorten van de rechten van schuldeisers. De tenlastelegging omvatte verschillende geldbedragen die op verschillende data naar andere rekeningen waren overgemaakt, waarbij de verdachte als bestuurder van de failliete rechtspersoon handelde. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere vrijspraak van de rechtbank, die de verdachte had vrijgesproken van een aantal feiten. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 maart 2022 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,-. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor opzet op faillissement en dat de betalingen niet onterecht waren gedaan.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van faillissementsfraude. Het hof concludeerde dat de verdachte niet had gehandeld met de strekking om de schuldeisers te benadelen en dat er geen bewijs was dat het faillissement niet kon worden voorkomen op het moment van de betalingen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 29 maart 2022.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001701-19
datum uitspraak: 29 maart 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-993683-18 tegen
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft (beperkt) hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
2.
PrimairZij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 november 2012 tot en met 14 december 2012 te Velddriel en/of Giessen en/of Eindhoven en/of Breda en/of Wijk en Aalburg, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als bestuurder van de rechtspersoon [BV 1] B.V. (voorheen handelend onder de naam [BV 2] B.V.), welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 maart 2013 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van voornoemde rechtspersoon, telkens) lasten heeft verdicht en/of één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed aan de boedel van die rechtspersoon, [BV 1] B.V., heeft onttrokken,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (één of meer van) haar medeverdachte(n), toen aldaar - zakelijk weergegeven - (telkens):
van de door [BV 1] B.V. aangehouden bankrekening bij de SNS Bank, genummerd [rekeningnummer 1] , één of meer geldbedrag(en) overgeboekt, althans doen of laten overboeken naar de (bank)rekening(en) op naam van haar, verdachte, en/of [CV] C.V., althans naar (een) andere (bank)rekening(en), door:
-een bedrag van circa 32.500 euro en/of 2.750 euro, althans één of meer geldbedrag(en), op 4 december 2012 en/of 10 december 2012 over te maken naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [CV] C.V. (DOC-012, DOC-013) en/of
-een bedrag van circa 21.000 euro en/of 500 euro en/of 1.000 euro, althans één of meer geldbedrag(en), op 27 november 2012 en/of 3 december 2012 en/of 4 december 2012 over te maken naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van verdachte, [verdachte] B.V. (DOC-012) en/of
-een bedrag van circa 7.500 euro en/of 6.750 euro en/of 4.522,06 euro, althans één of meer geldbedrag(en), 7 december 2012 en/of 14 december 2012 over te maken naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [CV] C.V. (DOC-012, DOC-013)
en/of
een bedrag van circa 20.415 euro dat [BV 1] B.V. op 22 december 2011 voor [CV] aan de Belastingdienst heeft betaald, op 7 december 2012 verrekend met de niet-bestaande door [CV] C.V. aan [BV 1] B.V. verstrekte geldlening [nummer 1] (DOC-014, pagina 37),
en/of
een bedrag van circa 38.822,74 euro en/of 3.514,40 euro aan activa en voorraad van [BV 1] B.V. op 5 december 2012 en/of 6 december 2012 verrekend met de niet-bestaande door [CV] C.V. aan [BV 1] B.V. verstrekte geldlening [nummer 2] (DOC-029, DOC-028),
zonder dat daar een betalingsverplichting, althans een zakelijke verplichting en/of een zakelijke verantwoording voor bestond/tegenover stond en aldus buiten de boedel gebracht en/of doen brengen en/of buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en gehouden.
Subsidiair
Zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 november 2012 tot en met 14 december 2012 te Velddriel en/of Giessen en/of Eindhoven en/of Breda en/of Wijk en Aalburg, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging net een ander of anderen, althans alleen,
als bestuurder van de rechtspersoon [BV 1] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank ‘s Hertogenbosch op 5 maart 2013 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van voornoemde rechtspersoon,
(telkens) ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop zij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, zichzelf als schuldeiser en/of de schuldeiser [CV] CV heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben zij en/of één of meer mededader(s), toen aldaar —zakelijk weergegeven —
(telkens):
van de door [BV 1] B.V. aangehouden bankrekening bij de SNS Bank, met nummer [rekeningnummer 1] een of meer geldbedragen overgeboekt, althans doen of laten overboeken naar de (bank)rekening(en) op naam van haar, verdachte en/of [CV] C.V., althans naar (een) andere bankrekening door:
- een bedrag van € 32.500,-- en/of € 2.750,--, in elk geval één of meer geldbedragen op 4 december 2012 en/of op 10 december 2012 over te maken naar rek.nr [rekeningnummer 2] ten name van [CV] C.V. en/of
- een bedrag van €21.000,-- en/of € 500,-- en/of € 1.000,--, in elk geval één of meer geldbedragen op 27 november 2012 en/of 3 december 2012 en/of 4 december 2012 over te maken naar rek.nr [rekeningnummer 4] ten name van haar, verdachte en/of
- een bedrag van € 7.500,-- en/of € 6.750,-- en/of € 4.522,06, in elk geval één of meer geldbedragen op 7 december 2012 en/of 14 december 2012 over te maken naar rek.nr [rekeningnummer 2] ten name van [CV] C.V.
en/of
Een bedrag van € 20.415,--, in elk geval een bedrag, dat [BV 1] B.V. op 22 december 2011 voor [CV] C.V. aan de Belastingdienst heeft betaald, op 7 december 2012 heeft verrekend met de door [CV] C.V. aan [BV 1] B.V. verstrekte geldlening [nummer 1]
en/of
een bedrag van € 38.822,74 en/of € 3.514,40, in elk geval een bedrag, als waarde van de activa en voorraad van [BV 1] B.V. op 45 december 2012 en/of 6 december 2012 verrekend met de door [CV] CV aan [BV 1] BV verstrekte geldlening [nummer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, reeds omdat het hof over een gedeeltelijk andere tenlastelegging oordeelt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,-.

Feit 2 primair en subsidiair – art. 343 onder 1 en 3 Sr (oud)

Standpunt van het OM
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair ten laste gelegde feit (onttrekking) kan worden bewezen verklaard. Daartoe is in de kern aangevoerd dat uit het bij medeverdachte Weerheim aangetroffen ‘plan’ (D-068) kan worden afgeleid dat het zijn bedoeling was om [BV 1] B.V. (hierna: [BV 1] ) failliet te laten gaan. De administratief geboekte leningen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 1] van [verdachte] B.V. en [CV] C.V. aan [BV 1] zijn enkel bedoeld als dekmantel om in de aanloop naar dat faillissement gelden aan [BV 1] te onttrekken en geen reële leningen.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde bepleit. Nu de rechtbank heeft vrijgesproken van feit 1 (valse leningsovereenkomsten) en dat onderdeel inmiddels onherroepelijk vaststaat kan niet worden bewezen dat sprake is van onttrekkingen op het moment dat de leningen worden terugbetaald (feit 2 primair).
Ten aanzien van feit 2 subsidiair is aangevoerd dat uit ‘het plan’ geen opzet op het faillissement kan worden afgeleid. Verder blijkt uit het dossier ook niet op andere wijze dat een faillissement op het moment van de betalingen ‘niet kon worden voorkomen’. Het FIOD-onderzoek heeft zich daar ook niet op gericht.
Oordeel van het hof
Onder feit 2 is aan de verdachte het verdichten van lasten, het onttrekken van goederen aan de (failliete) boedel, dan wel het in het zicht van faillissement bevoordelen van bepaalde schuldeisers ten laste gelegd, zoals strafbaar gesteld in het ten tijde van het tenlastegelegde geldende artikel 343 onder 1 en 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De voornoemde bepaling luidde toen – voor zover thans relevant – als volgt:
Artikel 343 (oud) Sr
De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon:
1° hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt;
(…);
3 ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt.
Voor een veroordeling ter zake van deze vormen van faillissementsfraude is vereist dat de bestuurder van de faillerende rechtspersoon heeft gehandeld ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon’, zodat dient te worden vastgesteld dat de bestuurder minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen de schuldeisers zouden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden (en dus dat de rechtspersoon failliet zou worden verklaard) en dat zijn handelen het gevolg van benadeling van de schuldeisers had, althans kon hebben. Immers moet zijn gehandeld met de strekking om de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden te benadelen. Voorts valt het bevoordelen van bepaalde schuldeisers (ten nadele van andere schuldeisers) eerst onder het bereik van de voornoemde bepaling, indien die bevoordeling plaatsvindt op een moment waarop de bestuurder zeker wist dat het faillissement – afgezien van onverwachte omstandigheden – onvermijdelijk was.
Uit het plan ‘Plan 2012/2013 [BV 2] [CV] ’ leidt de advocaat-generaal het vooropgezette plan van de verdachte af om [BV 1] B.V. (hierna: [BV 1] ) eerst leeg te trekken en vervolgens failliet te laten gaan. Ander bewijs voor een naderend faillissement heeft het openbaar ministerie niet aangevoerd en heeft het hof ook niet in het dossier aangetroffen. Het onderzoek was daar ook niet op gericht.
Het plan (D-068) vermeldt onder meer het volgende:
[BV 2] – opheffen [BV 2] , schuldeisers Belastingdienst en [CV] CV. Deze dealen.
….
Acties:
….
DL:31 juli
[BV 2] - Betalen BTW 2011 door [BV 2]
- BTW Achterstand 2012 bijtrekken door [BV 2]
….
DL: 31 oktober - betalingsonmacht melden [BV 2]
….
DL: 30 november
[BV 2] - Dealen met Belastingdienst
- Betalen Belastingdienst
…..
DL: 31 december
-
[BV 2] - opheffen [BV 2]
Het hof is van oordeel dat het aangetroffen plan onvoldoende bewijs oplevert van (voorwaardelijk) opzet op het faillissement van [BV 2] en in het verlengde daarvan, op het benadelen van schuldeisers. In het plan wordt gesproken over het ‘betalen’ van de Belastingdienst, het ‘dealen’ met de Belastingdienst en het ‘opheffen’ van de vennootschap. Nergens in het plan wordt gesproken over een faillissement. Dat met de term ‘opheffen’ niet wordt gedoeld op faillissement, leidt het hof onder meer af uit een in het dossier opgenomen intern bericht van de Belastingdienst waarin over contact met medeverdachte Weerheim is vastgelegd dat die laatste had aangegeven voornemens te zijn de B.V. (het hof begrijpt: [BV 1] ) te laten liquideren en dat hij graag in gesprek zou willen over de openstaande aanslagen (p. 434 dossier). In dat licht, en in het licht van de overige notities in het ‘Plan’, is aannemelijk dat Weerheim tot een akkoord wenste te komen met de Belastingdienst en dat met ‘opheffen’ werd gedoeld op ‘liquideren’. In die context kan ook het ‘betalingsonmacht melden’ worden begrepen. Immers bestaat voor een bestuurder van een B.V. de wettelijke verplichting te melden dat de vennootschap niet tijdig kan zorgdragen voor de voldoening van een aantal belastingen en premies, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder voor het verschuldigde. Met het melden voldeed medeverdachte Weerheim aan die wettelijke verplichting, zonder dat daaruit voortvloeit dat hij voornemens was [BV 1] failliet te laten gaan.
Nu het dossier ook geen bewijs bevat dat een faillissement ten tijde van de ten laste gelegde betalingen ‘niet meer kon worden voorkomen’ in de zin van artikel 343 onder 3 (oud) Sr, zal het hof de verdachte integraal vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 maart 2022.
Mr. B.A.A. Postma en mr. S. Bonset zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]