ECLI:NL:GHAMS:2022:14
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep na aanhouding raadsman
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 18 augustus 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de pro forma behandeling op 5 oktober 2021 was de raadsman van de verdachte aanwezig en gemachtigd om de verdachte te verdedigen. Er werden echter geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis geuit. De zaak werd aangehouden tot de zitting van 22 december 2021, waar de verdachte opnieuw niet verscheen. De raadsman bleek op dat moment niet langer gemachtigd te zijn om de verdachte te vertegenwoordigen.
Het hof heeft vastgesteld dat er door of namens de verdachte geen schriftelijke grieven zijn ingediend en dat er geen rechtens te respecteren belang is dat zou rechtvaardigen dat de zaak verder wordt onderzocht. Gezien deze omstandigheden heeft het hof, na het horen van de advocaat-generaal, geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, conform artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters H.M.J. Quaedvlieg, V. Mul en R. Kuiper zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2021. Het is vermeldenswaard dat mr. Mul en mr. Kuiper buiten staat waren om dit arrest te ondertekenen.