ECLI:NL:GHAMS:2022:1488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
200.307.673/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige en onderzoek naar opvoedperspectief

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzoekt om de verlenging van de uithuisplaatsing van haar kind in een pleeggezin te vernietigen. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) is verweerster in deze procedure. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met schizofrenie en verslavingsproblematiek, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van haar kind. Het hof oordeelt dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder. De GI is verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel en dient te werken aan het versterken van de opvoedvaardigheden van de ouders. Het hof geeft opdracht aan de GI om een boogonderzoek of vergelijkbaar onderzoek te laten verrichten naar het perspectief van de minderjarige, waarbij ook de mogelijkheden van de moeder's familie in het buitenland betrokken dienen te worden. De beslissing over het hoger beroep wordt aangehouden tot de resultaten van het onderzoek zijn gepresenteerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.307.673/01
zaaknummer rechtbank: C/13/711269 / JE RK 21-1037
beschikking van de meervoudige kamer van 17 mei 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C. van der Hulst te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] );
- [de grootmoeder] , grootmoeder mz (verder te noemen: de grootmoeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 9 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 januari 2022.
2.2
De GI heeft op 5 april 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat die pleitnotities heeft overgelegd;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevr. F. Huizinga;
- de grootmoeder, die door middel van een videoverbinding en de bijstand van een tolk in de Engelse taal de mondelinge behandeling heeft bijgewoond. Tevens was een vriendin van de grootmoeder in de zaal.

3.De feiten

3.1
Verzoekster is de moeder van [minderjarige] , geboren [in] 2020.
3.2
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.3
[minderjarige] is met ingang van 11 november 2020 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, voor het laatst tot 10 februari 2022.
3.4
[minderjarige] is in het kader van de ondertoezichtstelling uit huis geplaatst en woont in een pleeggezin. De machtiging uithuisplaatsing is verlengd tot 10 februari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige] verlengd met ingang van 10 februari 2022 voor de duur van twaalf maanden, uit te voeren door de GI. Verder is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf bij een pleeggezin met ingang van 10 februari 2022 verlengd voor de duur van twaalf maanden.
4.2
De moeder verzoekt - naar het hof begrijpt - met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek van de GI strekkende tot verlenging van de uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, met compensatie van de kosten.
4.3
De GI verzoekt de moeder in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd.
5.2
De moeder voert aan dat er geen grond is om de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van 12 maanden te verlengen. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat de termijn voor uithuisplaatsing bij een pleeggezin wordt verkort, zodat op korte termijn kan worden bekeken of het mogelijk is om [minderjarige] bij de moeder terug te plaatsen. De moeder is gediagnosticeerd met schizofrenie en zij heeft last gehad van verslavingsproblematiek, waardoor zij niet voor [minderjarige] kon zorgen. Op 11 februari 2021 is [minderjarige] bij de grootmoeder geplaatst. De moeder was bij de Jellinek kliniek onder behandeling voor haar verslavingsproblematiek en is op 25 mei 2021 - tegen het advies in - met ontslag gegaan. Nadat de grootmoeder had aangegeven dat zij niet meer voor [minderjarige] kon zorgen is [minderjarige] in een neutraal crisispleeggezin geplaatst en daarna in het huidige pleeggezin. Inmiddels heeft de moeder haar leven meer op orde. Zij is al langere tijd abstinent en heeft slechts in de decembermaand 2021 een terugval gehad met alcohol en drugsgebruik vanwege de feestdagen. Ze is nu nog onder behandeling van Mentrum en krijgt maandelijks gesprekken. Zij laat haar urine testen en deze uitslagen zijn tot heden negatief op drugsgebruik. Volgens de moeder is een Jellinektraject niet nodig. De moeder doet vrijwilligerswerk. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] van eenmaal per twee weken gedurende twee uur bij haar thuis, verloopt goed. Tijdens het uitvoerdersoverleg op 7 maart 2022 is besproken dat Levvel en de GI gaan kijken of de moeder de volgende bezoeken alleen met [minderjarige] kan zijn. Doordat een gedragstherapeut bij die bezoeken aanwezig zal zijn, zal duidelijk worden op welke wijze de moeder met [minderjarige] omgaat. Volgens de moeder zou een nieuwe beoordelingsboog worden opgestart en zou eind mei 2022 worden besloten waar [minderjarige] kan opgroeien. Vanwege de wachtlijst voor een NIFP-onderzoek op grond van artikel 810a Rv gaat de voorkeur van de moeder uit naar een boogonderzoek.
5.3
De grootmoeder heeft uitgelegd dat zij vorig jaar niet langer voor [minderjarige] kon zorgen, omdat de moeder dringend hulp nodig had. De situatie is nu veranderd en de grootmoeder is alsnog bereid om voor [minderjarige] te zorgen met behulp van andere familie van [minderjarige] in de Verenigde Staten (VS) of familie in het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast acht zij de moeder overigens nu stabiel genoeg om met professionele hulp voor zichzelf en [minderjarige] de zorg op zich te nemen. In de VS kan dat volgens de grootmoeder beter geregeld worden voor moeder en kind.
5.4
De GI voert aan dat bij de moeder sprake is van chronische problematiek in de vorm van schizofrenie en verslaving. Bij spanningen bestaat het risico dat de moeder terugvalt en impulsief gedrag vertoont. De moeder heeft een beperkt gezond sociaal netwerk. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het belangrijk dat zij een vaste en betrouwbare opvoeder heeft. Hoewel de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, is de blijvende veiligheid van [minderjarige] bij de moeder tot op heden nog onvoldoende gewaarborgd. Het is onvoldoende duidelijk of de moeder de positieve ontwikkeling kan voortzetten. De GI heeft Levvel ingezet om een nulmeting bij de moeder af te nemen. Uit de nulmeting van 16 december 2021 blijkt dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet in het belang van [minderjarige] is, omdat de moeder weliswaar hard aan zichzelf werkt, maar de ontwikkelingen nog te pril zijn om een conclusie te kunnen trekken over haar leerbaarheid en weerbaarheid. Op advies van Levvel is psycho-educatie van de moeder door Levvel Hecht ingezet. Deze hulpverlening is op 7 maart 2022 gestart. Het is noodzakelijk dat het traject van Levvel en de uitkomst daarvan worden afgewacht. Op 15 maart 2021 (het hof leest: 2022) heeft een overleg tussen de GI en Levvel plaatsgevonden over het toekomstperspectief van [minderjarige] . Tijdens dit overleg is geconcludeerd dat na de terugval van de moeder in december 2021 en de nulmeting, een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment (het hof leest: geen) reële optie is. De risicofactoren die bij de moeder aanwezig zijn (psychiatrie, verslaving, kwetsbaarheid voor terugval, alleenstaand, bestaanszekerheden onder druk (minimaal inkomen, geen werk/opleiding)) wegen zwaarder dan de protectieve factoren van de moeder (het (deels) openstaan voor hulpverlening en de motivatie om [minderjarige] zelf op te willen voeden). Daarbij komt dat de veerkracht van [minderjarige] op de proef is gesteld door het in het verleden niet of onvoldoende aanwezig zijn van de moeder. Volgens Levvel is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] overschreden. Sinds de plaatsing van [minderjarige] in het huidige pleeggezin heeft [minderjarige] een veilige hechtingsrelatie met de pleegmoeder opgebouwd. Het is belangrijk dat deze relatie wordt gecontinueerd, omdat het risico bestaat dat [minderjarige] onvoldoende of niet toekomt aan haar ontwikkelingstaken.
De gezinsmanager heeft tijdens de mondelinge behandeling nog toegelicht dat al in februari 2022 in teamverband een besluit is genomen om [minderjarige] in het huidige pleeggezin te laten opgroeien, nadat is vernomen dat Levvel geen boogonderzoek zou willen verrichten. Hij betreurt dat en had wel nader onderzoek willen laten verrichten. De inzet van Levvel Hecht is niet bedoeld met het oog op een terugplaatsing van [minderjarige] bij haar moeder, maar om de omgangsmogelijkheden te onderzoeken. De GI heeft geen verzoek bij de raad neergelegd om onderzoek te verrichten naar een verderstrekkende maatregel.
5.5
De vertegenwoordigster van de raad heeft aangegeven dat op dit moment [minderjarige] niet bij haar moeder thuisgeplaatst kan worden, omdat er te weinig aanknopingspunten zijn om dit verantwoord te kunnen doen. In die zin zou een bekrachtiging van de bestreden beschikking geadviseerd worden. De GI heeft echter al in februari 2022 een perspectiefbesluit genomen om niet meer te werken aan een terugplaatsing. De raad is hierover niet geconsulteerd en evenmin is verzocht om onderzoek te doen naar een verderstrekkende maatregel. Volgens de raad ligt er op dit moment onvoldoende onderzoek aan een dergelijke ingrijpende beslissing ten grondslag. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] dient beter onderzocht te worden en dat kan door bijvoorbeeld een bijzondere curator te benoemen of alsnog een boogonderzoek te laten verrichten. De hele context dient hierin meegenomen te worden, dus ook de mogelijkheden van de familie in brede zin.
5.6
Het hof deelt de visie van de raad dat er te weinig onderzoek is verricht om nu al de verstrekkende beslissing te nemen dat [minderjarige] niet meer bij haar moeder teruggeplaatst kan worden. De moeder is de laatste maanden stabiel gebleken en de hulpverleningsmodule van Levvel Hecht is nog maar net gestart. Dit kan een beter beeld geven over haar opvoedmogelijkheden en leerbaarheid. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] is het voor haar van belang dat zo spoedig mogelijk een goed onderbouwd besluit genomen kan worden over de rol van de moeder en/of haar familie als het gaat om de dagelijkse zorg en opvoeding.
De GI is verantwoordelijk voor de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de kinderbeschermingsmaatregel van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. In beginsel dient in dit kader gewerkt te worden aan het versterken van ouders in hun opvoedvaardigheden, zodat zij binnen een voor een kind aanvaardbare termijn zelf de zorg weer op zich kunnen nemen. In het licht van het advies van de raad kan niet nu al de conclusie worden getrokken dat [minderjarige] niet meer thuis of in een netwerkpleeggezin geplaatst kan worden. Daarbij komt dat tevens beter onderzocht dient te worden of de moeder met hulp van haar familie in het buitenland een stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] kan creëren.
5.7
Het hof zal daarom opdracht geven aan de GI om een boogonderzoek of vergelijkbaar onderzoek te (laten) verrichten naar het perspectief van [minderjarige] . Hierbij dienen tevens betrokken te worden de mogelijkheden binnen het netwerk van de moeder (in het buitenland) om samen met de moeder stabiele en (emotioneel) veilige zorg en opvoeding aan [minderjarige] te kunnen verlenen. De resultaten van de module van Levvel Hecht dienen tevens bij het onderzoek betrokken te worden.
5.8
Het hof zal de beslissing over het hoger beroep aanhouden en voor eind oktober/begin november 2022 een voortzetting van de mondelinge behandeling bepalen. De GI wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum de resultaten van het onderzoek over te leggen aan het hof en aan de overige belanghebbenden toe te zenden.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de GI schriftelijk te rapporteren zoals overwogen onder r.o. 5.7 uiterlijk twee weken vóór de nader te bepalen voortzetting van de mondelinge behandeling eind oktober/begin november 2022;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 17 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.