ECLI:NL:GHAMS:2022:1655

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
21/00208
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indeling usb-behuizing onder Taric-code door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2021. De zaak betreft de indeling van een usb-behuizing onder de Taric-code. De inspecteur had op 9 juli 2018 een bindende tariefinlichting (bti) afgegeven, waarbij de usb-behuizing was ingedeeld onder Taric-code 8536 90 95 99. De belanghebbende, [X] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze indeling en de inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard, waarna de usb-behuizing onder Taric-code 7907 00 00 00 werd ingedeeld. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de inspecteur opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. De inspecteur heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 april 2022 heeft het Hof de feiten vastgesteld en de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank had vastgesteld dat de usb-behuizing en het flashgeheugen samen een functionele eenheid vormen, wat betekent dat de indeling van de usb-behuizing als 'deel' van een usb-stick moet worden aangemerkt. Het Hof heeft de argumenten van de inspecteur verworpen en bevestigd dat de usb-behuizing moet worden ingedeeld onder GN-code 8523 51 10, als 'niet-vluchtig geheugen op basis van halfgeleiders'. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de inspecteur ongegrond verklaard. De kosten van de procedure zijn niet vergoed, maar de inspecteur moet het griffierecht aan de belanghebbende vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00208
12 mei 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 26 januari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/1672 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft op 9 juli 2018 een bti afgegeven waarbij de onderwerpelijke usb-behuizing is ingedeeld onder Taric-code 8536 90 95 99.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bti. Bij uitspraak op bezwaar van 25 februari 2019 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en de usb-behuizing ingedeeld onder Taric-code 7907 00 00 00.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 26 januari 2021 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 februari 2019, voor zover daarbij de slide is ingedeeld in TARIC-code 7907 00 00 00;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 23 februari 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Op 17 februari 2011 is aan eiseres een bti verstrekt voor een slide. In deze bti is de slide ingedeeld in GN-code 8523 51 10.
2. Op 9 juli 2018 heeft verweerder een beschikking afgegeven waarin de slide is ingedeeld in Taric-code 8536 90 95 99, als een ander toestel voor het aansluiten van elektrische stroom, voor een spanning van niet meer dan 1000V.
3. Nadat eiseres tegen deze beschikking bezwaar heeft gemaakt, is verweerder teruggekomen op deze indeling en heeft het standpunt ingenomen dat de slide in code 7907 00 00 00 ingedeeld moet worden (douanerechten 6,5%).
4. De slide wordt in de bti van 9 juli 2018 omschreven als:
“Behuizing met - volgens opgave - de volgende kenmerken en eigenschappen:
- bedoeld voor de huisvesting van een niet-vluchtig geheugen;
- een rechthoekige buitenzijde van onedel metaal;
- een schuifknop van kunststof, die een stekker naar buiten brengt geschikt voor de plaatsing in een USB-A aansluiting;
- aan één uiteinde voorzien van een brug van kunststof voor bevestigingsdoeleinden;
- geschikt voor het plaatsen van een niet-vluchtig geheugen;
- afmetingen met ingeschoven stekker 4, 1,8 en 0,6 centimeter.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.
2.3.
De door de rechtbank gebruikte term ‘slide’ is geen soortnaam, maar de handelsbenaming van een door belanghebbende op de markt gebrachte usb-stick, die bestaat uit een behuizing en een niet-vluchtig geheugen (flashgeheugen). De behuizing wordt door belanghebbende ingevoerd zonder het flashgeheugen. Na invoer voegt belanghebbende een flashgeheugen toe aan de behuizing, waarna sprake is van een complete en bruikbare usb-stick. Belanghebbende koopt het flashgeheugen apart in, in de vorm van geheugenkaartjes met diverse opslagcapaciteit. Hierdoor kan zij de opslagcapaciteit van de usb-stick afstemmen op de wensen van de koper.
2.4.
Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende een exemplaar van de behuizing overgelegd alsmede een voorbeeld van een geheugenkaartje (flashgeheugen) dat na invoer in de behuizing wordt geplaatst. Behuizing en geheugenkaartje zien er als volgt uit:
Het binnenwerk van de behuizing bestaat geheel uit zwart kunststof, de buitenzijde bestaat uit verchroomd zink. Met de duim kan een “laatje” van zwart kunststof uit het metalen omhulsel worden geschoven. Het geheugenkaartje past qua lengte, breedte en hoogte precies in dit laatje en wordt daarin vastgelijmd. Na plaatsing van het kaartje voldoet de maatvoering van het uitschuifbare deel aan de usb A-standaard, zodat sprake is van een usb-stick.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen is de tariefindeling van de usb-behuizing in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Juridisch kader

4.1.
Post 7907 van de GN luidt, voor zover hier van belang:

7907 00 00 Andere werken van zink
4.2.
Post 8523 van de GN luidt, voor zover hier van belang:

8523 Platen, banden, niet-vluchtige geheugens op basis van halfgeleiders, „intelligente kaarten” en andere dragers voor het opnemen van geluid of voor dergelijke doeleinden, waarop al dan niet is opgenomen, galvanische vormen en matrijzen voor het maken van platen daaronder begrepen, andere dan de goederen bedoeld bij hoofdstuk 37:
(…)
– dragers op basis van halfgeleiders:
8523 51 – – niet-vluchtige geheugens op basis van halfgeleiders:
8523 51 10 – – – waarop niet is opgenomen
(...)”
4.3.
Aantekening 2 bij afdeling XVI (waaronder hoofdstuk 85 valt) luidt:
“Behoudens het bepaalde in aantekening 1 op deze afdeling en in de aantekeningen 1 op de hoofdstukken 84 en 85, worden delen van machines (andere dan delen van artikelen bedoeld bij post 8484, 8544, 8545, 8546 of 8547) ingedeeld met inachtneming van de volgende regels:
a. a) delen die als zodanig onder een van de posten van hoofdstuk 84 of 85 (andere dan de posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8487, 8503, 8522, 8529, 8538 en 8548) kunnen worden ingedeeld, blijven onder die posten ingedeeld, ongeacht de machine waarvoor zij bestemd zijn;
b) delen, andere dan die bedoeld onder a) hiervoor, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor verschillende onder eenzelfde post vallende machines (met inbegrip van die bedoeld bij post 8479 of 8543), worden ingedeeld onder de post waaronder die machine valt of die machines vallen of onder een der posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8503, 8522, 8529 of 8538, naargelang van het geval; delen die hoofdzakelijk worden gebruikt zowel voor de goederen bedoeld bij post 8517 als voor die bedoeld bij de posten 8525 tot en met 8528, worden echter ingedeeld onder post 8517;
c) andere delen worden ingedeeld onder post 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8503, 8522, 8529 of 8538, naargelang van het geval, of, indien dit niet mogelijk is, onder post 8487 of 8548.”
4.4.
Aantekening 4 bij afdeling XVI luidt:
“Indien een machine of een combinatie van machines uit individuele elementen bestaat (ook indien afzonderlijk opgesteld of onderling verbonden door elektrische of andere leidingen, overbrengingsmechanismen of andere voorzieningen), bestemd om gezamenlijk een welbepaalde functie te verrichten, zoals bedoeld bij een der posten van hoofdstuk 84 of 85, wordt het geheel ingedeeld onder de post die in verband met die functie van toepassing is”
4.5.
Aantekening 5 bij afdeling XVI luidt:
“Voor de toepassing van vorenstaande aantekeningen heeft het woord „machines” zowel betrekking op machines als op de verschillende toestellen, apparaten, uitrustingen en werktuigen, bedoeld bij hoofdstuk 84 of 85.”
4.6.
Aantekening 5-a op hoofdstuk 85 van de GN luidt:
“5. Voor de toepassing van post 8523 wordt:
a) onder „niet-vluchtige geheugens op basis van halfgeleiders” (bijvoorbeeld „flashgeheugenkaarten” of „flash elektronische geheugenkaarten”) verstaan, geheugentoestellen met een contactvoet, bestaande uit een gedrukte schakeling waarop zijn gemonteerd, in één enkele behuizing, een of meer flashgeheugens (bijvoorbeeld „flash E2PROM”) in de vorm van geïntegreerde schakelingen. Zij kunnen zijn voorzien van een controller in de vorm van een geïntegreerde schakeling en discrete passieve componenten, zoals condensatoren en weerstanden;”
4.7.
De GS-toelichting op onderverdeling 8523 51 van de GS luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(C) SEMICONDUCTOR MEDIA
Products of this group contain one or more electronic integrated circuits.
Thus, this group includes :
(1) Solid-state, non-volatile data storage devices for recording data from an external source (see Note 5 (a) to this Chapter). These devices (also known as “flash memory cards” or “flash electronic storage cards”) are used for recording data from an external source, or providing data to, devices such as navigation and global positioning systems, data collection terminals, portable scanners, medical monitoring appliances, audio recording apparatus, personal communicators, mobile phones, digital cameras and automatic data processing machines. Generally, the data are stored onto, and read from, the device once it has been connected to that particular appliance, but can also be uploaded onto or downloaded from an automatic data processing machine.
The media use only power supplied from the appliances to which they are connected, and require no battery.
These non-volatile data storage devices are comprised of, in the same housing, one or more flash memories (“FLASH E2PROM/EEPROM”) in the form of integrated circuits mounted on a printed circuit board, and incorporate a connecting socket to a host appliance. They may include capacitors, resistors and a microcontroller in the form of an integrated circuit. Example of solid state non-volatile storage devices are USB flash drives.”

5.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
“12. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven (zie met name HvJ 19 mei 1994, Siemens Nixdorf, C-11/93, Jurispr. blz. I-1945, punt 11, en HvJ 18 december 1997, Techex, C-382/95, Jurispr. blz. I-7363, punt 11).
13. De GN, in de op het hoofdgeding toepasselijke versies, definieert niet de begrippen „delen” en „toebehoren” in de zin van haar GN-hoofdstuk 85. Uit de rechtspraak van het HvJ blijkt echter dat het begrip „delen” de aanwezigheid impliceert van een geheel voor de werking waarvan deze delen onmisbaar zijn, en het begrip „toebehoren” de aanwezigheid impliceert van een verwisselbare uitrusting waardoor een apparaat voor speciale werkzaamheden kan worden aangepast of die het geschikt maakt voor bijkomende mogelijkheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de machine (zie in die zin HvJ 19 oktober 2000, Peacock, C‑339/98, Jurispr. blz. I‑8947, punt 21, en HvJ 7 februari 2002, Turbon International, C‑276/00, Jurispr. blz. I‑1389, punten 30 en 32, alsook Unomedical, reeds aangehaald, punt 29).
14. Uit het arrest van het HvJ van 19 oktober 2000, C-339/98, Peacock AG (punt 21) volgt dat het woord “deel” de aanwezigheid van een geheel impliceert, voor de werking waarvan het noodzakelijk is. Uit het arrest van het HvJ van 19 juli 2012, C-336/11 Rohm & Haas (punt 35) volgt dat pas sprake is van noodzaak als de mechanische en elektrische werking van het geheel afhangt van de aanwezigheid van het product.
15. Uit deze jurisprudentie (onder meer HvJ 15 februari 2007, Ruma, C-183/06, punt 32) vloeit voort dat allereerst dient te worden vastgesteld of na assemblage sprake is van een functionele eenheid tussen slide en niet-vluchtig geheugen.
De rechtbank oordeelt dat tussen de door eiseres ingevoerde slides en niet-vluchtige geheugens sprake is van een functionele eenheid. Op de zitting heeft eiseres immers toegelicht dat de slides exclusief zijn ontworpen voor de door haar ingevoerde niet-vluchtige geheugens en dat de slides geen andere toepassingen hebben. Na assemblage blijft de slide om het geheugen tot het einde van de levensduur van dit geheugen. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat de slide na assemblage alleen met geweld kan worden losgemaakt van het geheugen.
16. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2020 (ECLI:NL:RBNH:2020:11518) oordeelt de rechtbank voorts dat de slide noodzakelijk is voor de goede mechanische en elektrische werking van het niet-vluchtig geheugen, gedurende een langere periode. Onder goede werking begrijpt de rechtbank ook de veilige werking van het niet-vluchtige geheugen, waarbij van belang is dat de slide het niet-vluchtige geheugen beschermt tegen vocht en stof, alsmede aanrakingen van gebruikers en noodzakelijk is voor de werking van dit geheugen. Daaraan doet de stelling van verweerder dat het niet-vluchtige geheugen zonder de slide kan functioneren indien het bijvoorbeeld wordt geïntegreerd in een computer niet af, omdat in dat geval sprake is van een geheel andere situatie en andere toepassing van een niet-vluchtig geheugen, waarin de bescherming daarvan op andere wijze is geregeld. Hieruit vloeit voort dat de zinken slides als deel van het niet-vluchtige geheugen moeten worden aangemerkt, zoals eiseres heeft aangevoerd.
17. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het beroep van eiseres gegrond zal worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd, voor zover daarbij de slide is ingedeeld in Taric-code 7907 00 00 00. De rechtbank oordeelt dat de slide dient te worden ingedeeld in GN-code 8523 51 10 en zal verweerder opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
18. Nu niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank, gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht, geen proceskostenvergoeding vast. Verweerder wordt wel opgedragen het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
De inspecteur heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank de behuizing ten onrechte als ‘deel’ van een usb-stick heeft aangemerkt, omdat de werking van het in de behuizing te plaatsen flashgeheugen niet afhankelijk is van de aanwezigheid van de behuizing. De inspecteur heeft in dit verband gewezen op de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat het begrip ‘deel’ de aanwezigheid impliceert van een geheel voor de werking waarvan het noodzakelijk is en dat daarom dient te worden aangetoond dat de mechanische of elektronische werking van het flashgeheugen afhankelijk is van de aanwezigheid van de behuizing. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de behuizing niet voldoet aan dit criterium. Belanghebbende betoogt dat het oordeel van de rechtbank juist is.
6.2.
Het Hof volgt de inspecteur niet in zijn standpunt. De maatvoering van de geheugenkaartjes is specifiek afgestemd op de maatvoering van de behuizing, zodat zij na samenvoeging één geheel vormen (zie afbeelding en beschrijving onder 2.4). Een geheugenkaartje zonder de behuizing is een incompleet product dat de facto niet bruikbaar is voor de opslag van digitale gegevens, omdat het te dun en te smal is om in een usb-poort te worden geplaatst. Gesteld noch gebleken is dat de geheugenkaartjes in enige andere poort of aansluiting passen. Eerst door plaatsing van een geheugenkaartje in een behuizing ontstaat een functionele eenheid (een usb-stick) met een (uitschuifbare) usb-connector die exact de juiste breedte en dikte (hoogte) heeft om te kunnen worden geplaatst in een usb-poort die voldoet aan de usb A-standaard.
Van een “functionele eenheid” in de zin van aantekening 4 op afdeling XVI en zoals gedefinieerd in de rechtspraak van het Hof van Justitie, is sprake wanneer een machine of toestel bestaat uit afzonderlijke elementen, die zijn ontworpen om gezamenlijk een welbepaalde functie te verrichten (vgl. HvJ EU 15 februari 2007, C-183/06, RUMA GmbH, r.o. 32). Een dergelijke situatie doet zich hier voor: het geheugenkaartje en de behuizing zijn ontworpen om gezamenlijk de welbepaalde functie van usb-stick te vervullen; individueel zijn zij daartoe niet in staat. De behuizing dient daarom als ‘deel’ van een usb-stick te worden aangemerkt.
6.3.
Niet in geschil is dat een complete usb-stick (dus een behuizing met daarin een flashgeheugen) dient te worden ingedeeld in GN-onderverdeling 8523 51 10, als “niet-vluchtig geheugen op basis van halfgeleiders, waarop niet is opgenomen”. In aantekening 2 op afdeling XVI (zie 4.3) zijn specifieke regels geformuleerd voor de indeling van delen van machines, toestellen, werktuigen en apparaten in de hoofdstukken 84 en 85 van de GN. Voor de indeling van de onderwerpelijke behuizingen is het bepaalde in aantekening 2 b) van belang: delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine, worden ingedeeld onder de post waaronder die machine wordt ingedeeld. Voor de toepassing van vorenstaande aantekening heeft het woord “machine” zowel betrekking op machines als op de verschillende toestellen, apparaten, uitrustingen en werktuigen, bedoeld bij hoofdstuk 84 of 85 (dit volgt uit aantekening 5 op afdeling XVI, zie 4.5). Dit brengt met zich dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de behuizingen, met toepassing van de indelingsregels 1 en 6, dienen te worden ingedeeld onder post 8523, in GN-onderverdeling 8523 51 10.
Slotsom
6.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.Kosten

Kosten die op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking zouden komen, zijn niet gesteld of gebleken.

8.8. Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 541.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer,
C.J. Hummel en W.M.C. Schipper, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 12 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.