ECLI:NL:GHAMS:2022:1657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
21/00372
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerechten op zonnepanelen en oorsprongseisen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende, een Duitse onderneming, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de uitreiking van een uitnodiging tot betaling (utb) door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, waarbij een bedrag van € 90.482,02 aan definitieve antidumpingrechten werd opgelegd voor zonnepanelen die door belanghebbende in de EU zijn ingevoerd. De inspecteur stelde dat de zonnepanelen van oorsprong uit China waren, terwijl belanghebbende betoogde dat de zonnepanelen waren geassembleerd uit zonnecellen van oorsprong uit Taiwan en de VAE, en dus niet onderhevig waren aan de antidumpingrechten. Het Hof heeft vastgesteld dat de zonnepanelen inderdaad in China zijn geassembleerd en dat er geen bewijs is geleverd dat de zonnecellen van niet-Chinese oorsprong zijn. Het Hof concludeert dat de zonnepanelen onder de werking van de antidumpingverordening vallen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De zaak benadrukt de complexiteit van douanerechten en oorsprongseisen in het kader van internationale handel, vooral met betrekking tot producten die uit meerdere landen komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00372
24 mei 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] ,gevestigd te [Z] (Duitsland), belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R. Andringa)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/85 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 6 mei 2015 een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt aan belanghebbende. Het totale bedrag aan rechten bij invoer bedraagt € 109.967,86, waarvan € 90.482,02 aan definitieve antidumpingrechten en € 19.485,84 aan compenserende rechten.
1.2.
De inspecteur heeft bij beschikking van 15 juni 2015 ambtshalve terugbetaling/ kwijtschelding verleend van het aan compenserende rechten opgelegde bedrag van € 19.485,84.
1.3.
Belanghebbende heeft op 18 juni 2015 bezwaar gemaakt tegen de utb. Bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2018 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 13 april 2021 ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 mei 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft met dagtekening 5 april 2022 een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. [A ] B.V., gevestigd te [plaats A] , heeft in naam en voor rekening van de rechtsvoorgangster van eiseres (hierna: [B] ) op 4 november 2013 en 4 december 2013 aangifte gedaan tot plaatsing van goederen onder de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’ (hierna: aangiften) van twee maal 728 stuks zonnepanelen (aangegeven onder Taric-code 8541 4090 29) met vermelding van de oorsprong Taiwan. Zij zijn vervoerd op twee maal 28 pallets in twee containers (met nummers MRKU0653781 en DFSU4322009) en hebben een brutogewicht van in totaal 30.800 kg en een nettogewicht van in totaal 29.680 kg. Bij de aangifte met nummer eindigend op 259072 is een Certificaat van Oorsprong (hierna: CvO) overgelegd, afgegeven door de New Taipei City Chamber of Commerce met nummer ED13FA10330 voor 28 pallets met 728 stuks zonnepanelen met vermelding van [C] Co . Ltd. (hierna: [C] ) als exporteur en [B] als importeur. Blijkens de invoices van 17 en 26 september 2013 heeft [C] aan [B] twee maal 728 stuks Solar modules van het type P245-S 245W poly verkocht voor twee maal € 84.721,00.
De Bill of Lading van Maersk Line is opgemaakt voor 28 pallets solar modules met een brutogewicht van 15.400 kg in container MRKU0653781.
De Bill of Lading van [D] Co . LTD. is opgemaakt voor 28 pallets solar modules met een totaal brutogewicht van 15.400 kg in container DFSU4322009.
2. Van 15 november 2014 tot 22 november 2014 heeft OLAF, het antifraudebureau van de Europese Commissie, in samenwerking met de Taiwanese Customs Department of Investigation (DOI) en het Bureau of Foreign Trade (BOFT) een missie uitgevoerd in Taiwan. Deze missie betrof een onderzoek naar de oorsprong van zonnepanelen die in de Europese Unie (hierna: EU) werden ingevoerd vanuit Taiwan. De bevindingen van OLAF zijn vastgelegd in het missierapport van 21 april 2015 met registratienummer THOR (2015) 13770 (hierna: het OLAF-rapport). Aanleiding voor het onderzoek van OLAF was het bestaan van het vermoeden dat ter ontduiking van de antidumpingrechten en compenserende rechten zonnepanelen uit China via Taiwan (doorvoer) in de EU werden ingevoerd.
Het Taiwanese Bureau of Foreign Trade en de Taiwanese douaneautoriteiten hebben verklaard dat invoer in Taiwan van zonnepanelen uit China verboden is en dat Chinese zonnepanelen in Taiwan alleen tijdelijk mogen worden opgeslagen in een Free Trade Zone (hierna: FTZ), alwaar geen enkele be- of verwerking is toegestaan. Invoer in een FTZ vindt plaats met een aangifte F1, uitvoer uit een FTZ vindt plaats met een aangifte F5. In de uitvoeraangiften moet het referentienummer van de invoeraangiften worden vermeld, waardoor uitvoer uit de FTZ kan worden gekoppeld aan voorafgaande invoer in de FTZ.
3. In Annex 3 bij het OLAF-rapport is onder meer vermeld dat op 1 en 14 oktober 2013 in de FTZ exportaangiften F5 zijn gedaan voor de uitvoer van twee containers met solar modules naar Nederland. De Taiwanese exporteur is [C] en de koper is [B] . Deze uitvoeraangiften zijn gekoppeld aan invoeraangiftes F1 van 27 september en 11 oktober 2013 voor de invoer van twee containers met solar modules met CN als opgegeven land van oorsprong. Annex 3 houdt dienaangaande in:
Date of export declaration
Customs regime
quantity
Weight
(KGM)
Container number
Date of import declaration
Customs regime
quantity
Weight
(KMG)
Container numbers
20131001
F5
728
14840
MRKU0653781
20130927
F1
728
14840
WGSU8401663
20131014
F5
728
14840
DFSU4322009
20131011
F1
728
148400
MAGU5263010
Naar aanleiding van deze gegevens heeft verweerder de onderhavige utb uitgereikt aan [B] .”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.
Tot de stukken van het geding behoren:
- een factuur van [E] Co., Ltd (Taiwan) aan [F] Co., Ltd (China) van 6 maart 2013 voor 31.000 zonnecellen;
- een certificaat van oorsprong uit Taiwan van maart 2013 voor 31.000 zonnecellen die door [E] Co., Ltd (Taiwan) zijn verzonden aan [F] Co., Ltd (China)
- een factuur van Microsol International (VAE) aan [F] Co., Ltd (China) van 3 september 2012 voor 31.000 zonnecellen;
- een certificaat van oorsprong uit de VAE van 6 september 2012 voor 31.000 zonnecellen die door Microsol International (VAE) zijn verzonden aan [F] Co., Ltd (China); en
- een certificaat van oorsprong uit Zuid-Korea van 17 september 2013 voor 4.000 zonnecellen die door [G] (Zuid-Korea) zijn verzonden aan [F] Co., Ltd (China).
2.4.
Tot de stukken van het geding behoort de brief van de Minister van Financiën aan de Tweede kamer van 30 november 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 31 934, nr. 38), waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…)
Interpretatiegeschil
De Commissie is van mening dat Nederland in de periode van 30 mei 2015 tot 1 maart 2017 een onjuiste interpretatie van een toepasselijke antidumpingverordening en een antisubsidieverordening heeft gehanteerd. De verordeningen betreffen zogenoemde uitbreidingsverordeningen, waarbij bestaande antidumping en antisubsidie maatregelen ten aanzien van (onderdelen van) zonnepanelen van oorsprong of verzonden uit China zijn uitgebreid naar (onderdelen van) zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan. Kort gezegd worden op grond van de verordeningen antidumpingrechten en compenserende rechten geheven op zonnepanelen die zijn verzonden uit Maleisië en Taiwan en/of die van oorsprong zijn uit China of van daar zijn verzonden. De interpretatiefout zou zien op de invoer van deze goederen die zijn verzonden uit andere derde landen, als Vietnam, India en Mexico, met oorsprong Maleisië of Taiwan. Specifiek stelt de Commissie dat Nederland een interpretatiefout heeft gemaakt ten aanzien van het begrip “verzonden uit” en ten aanzien van de toepassing van een “weerlegbaar rechtsvermoeden” over de oorsprong van de zonnepanelen. Als gevolg daarvan heeft Nederland volgens de Commissie verzuimd de antidumpingrechten of compenserende rechten vast te stellen die hiermee gepaard zouden gaan.
(…)
Officiële reactie op bevinding
(…)
Nederland zal (…) uiteenzetten dat de Nederlandse douane geen rechten had hoeven of zelfs kunnen heffen bij de invoer van zonnepanelen die zijn geassembleerd in derde landen als Mexico, India of Vietnam, waarvan de cellen van oorsprong zijn uit Maleisië of Taiwan. Door de assemblage van de zonnepanelen in Mexico (respectievelijk India of Vietnam) zijn deze namelijk niet langer verzonden uit Maleisië of Taiwan, maar uit Mexico (respectievelijk India of Vietnam.
(…)”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de utb voor het bedrag van € 90.482,02 aan definitieve antidumpingrechten terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“oorsprong
9. Het standpunt van verweerder ten aanzien van de oorsprong van de zonnepanelen vindt steun in de gegevens die zijn opgenomen in het OLAF-rapport. Uit deze gegevens volgt dat de zonnepanelen vanuit China zijn binnengebracht in de FTZ in Taiwan, dat geen enkele be- of verwerking is toegestaan in de FTZ en dat de zonnepanelen na overlading zijn wederuitgevoerd vanuit de FTZ naar de Europese Unie, te weten Nederland. Uit de overgelegde bijlagen blijkt dat aan de hand van de nummers van de invoeraangiften (F1) die zijn vermeld in de uitvoeraangiften (F5), een link kan worden gelegd tussen de in de FTZ ingevoerde zonnepanelen uit China en de wederuitvoer van diezelfde zonnepanelen naar Nederland. Voorts is vastgesteld dat de onderhavige zonnepanelen die uit de FTZ zijn uitgeslagen, onder vermelding van oorsprong Taiwan, drie tot vier dagen eerder in de FTZ zijn ingeslagen onder opgave van oorsprong CN, hetgeen staat voor China. In de invoeraangiften wordt [F] Co. Ltd. als verkoper en [H] Co . Ltd. als importeur vermeld; in de uitvoeraangiften wordt [C] Co . Ltd. als exporteur vermeld en [B] als koper. Voorts komen de in de uitvoeraangiften (F5) opgegeven containernummers en de aantallen pallets overeen met de gegevens in de bescheiden die zijn overgelegd bij de aangiften voor het in het vrije verkeer brengen waar de utb op ziet.
10. Het beroep van eiseres op het door [B] overgelegde CvO slaagt niet.
De afgifte van niet-preferentiële oorsprongscertificaten door de Taiwanese autoriteiten is niet gebaseerd op een overeenkomst tussen de Europese Unie en Taiwan, noch op enige bepaling van secundair recht van de Europese Unie, zodat daaraan niet de waarde kan worden toegekend die eiseres wenst. De gegevens zoals vermeld in het OLAF-rapport zijn naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevend. Verweerder heeft aan de op hem rustende bewijslast ten aanzien van de oorsprong van de goederen voldaan.
product
11. Ten aanzien van de vraag of de in geding zijnde zonnepanelen voldoen aan de omschrijving van artikel 1 van de Uvo. 1238/2013 overweegt de rechtbank als volgt.
12. De zonnepanelen zijn voorzien van een zogenoemde [I] in de aansluitbox van de zonnepanelen. De [I] bestaat uit 19 bouwdelen en is een schakeling die als klein elektronisch component in de aansluitbox wordt geïntegreerd. Het is functioneel gezien een sensor die de spanning en temperatuur op moduleniveau meet en gegevensbestanden naar analyseapparatuur doorstuurt. De productieprijs voor de sensor bedraagt ongeveer € 1. In 2013 berekende [B] een verkoopprijs van € 0,73 per Watt (W) voor [I] zonnepanelen. Daarin was € 0,06 aan additionele hardware kosten per W opgenomen en € 0,06 per W aan monitoringkosten naar rato over de garantieperiode. De gemiddelde prijs voor modules die onderwerp waren van het onderzoek van de Europese Commissie bedroeg volgens eiseres ongeveer € 0,54/W.
13. In het Steinel-arrest is in r.o. 31 het volgende overwogen:
“Om de producten waarop een antidumpingrecht wordt ingesteld te identificeren, worden deze in het dispositief van antidumpingverordeningen onder meer beschreven aan de hand van de tariefpostonderverdeling van de GN waartoe zij behoren. Een dergelijke verwijzing volstaat echter niet steeds om de door de antidumpingverordening geviseerde producten nauwkeurig te identificeren, aangezien het opschrift van die postonderverdelingen onnauwkeurig kan zijn. Om die reden worden in het dispositief van een antidumpingverordening de belastbare producten beschreven aan de hand van de bijkomende onderscheidingscriteria. Op een product kan slechts een recht worden geheven wanneer het is ingedeeld onder de in een antidumpverordening neergelegde GN-code en daarnaast alle kenmerken van het betrokken product bezit, wat aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.”
In het Steinel-arrest is in r.o. 44 het volgende overwogen:
“Om te bepalen of sprake is van verschillende producten, moet met name worden nagegaan of zij dezelfde technische en fysieke kenmerken hebben, dezelfde gebruiksdoeleinden en dezelfde verhouding tussen prijs en kwaliteit. In dat verband moet ook worden gekeken naar de onderlinge verwisselbaarheid en de concurrentie tussen de producten.”
14. Eiseres erkent dat het onderhavige product de wezenlijke kenmerken van een fotovoltaïsche module vertoont, en ook onder de goederencode valt die in de Uitvoeringsverordening staat genoemd. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het bijkomende kenmerk, de inbouw van de [I] er niet toe leidt dat de antidumpingverordening in dit geval toepassing mist.
De aanwezigheid van de [I] sensor brengt immers geen wijziging aan in de werking van de zonnepanelen als zodanig, maar maakt het mogelijk de werkzaamheid te controleren. De prijs is weliswaar hoger dan de prijs van zonnepanelen zonder [I] , omdat daarin ook een opslag voor de (monitoring) gedurende de garantieperiode is opgenomen. De productiekosten van de [I] bedragen slechts € 1. Op grond van deze gegevens kan niet worden geoordeeld dat er een andere verhouding is tussen prijs en kwaliteit, als bedoeld in het Steinel-arrest.
15. De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande, dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat de [I] zonnepanelen aan antidumpingrechten onderhevig zijn.
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
In hoger beroep is niet langer in geschil dat de onderhavige zonnepanelen zijn vervaardigd (geassembleerd) in China en dat zij via de hiervoor onder 2.1 beschreven route via Taiwan naar [plaats A] zijn vervoerd. In hoger beroep is wel in geschil of de zonnepanelen van oorsprong zijn uit China dan wel vervoerd zijn vanuit China in de zin van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1357/2013. Verder is in geschil of de onderhavige zonnepanelen van de soort zijn waarop het antidumpingrecht van toepassing is, of dat zij moeten worden aangemerkt als nieuwe productsoort.
5.2.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep primair op het standpunt dat de zonnepanelen in China zijn geassembleerd uit zonnecellen die hoofdzakelijk van oorsprong zijn uit Taiwan, de Verenigde Arabische Emiraten (de VAE) en Zuid-Korea, zodat de zonnepanelen op grond van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1357/2013 de niet-preferentiële oorsprong Taiwan (aangifte van 4 november 2013) respectievelijk VAE (aangifte van 4 december 2013) hebben. Dit betekent eveneens dat de zonnepanelen, ondanks hun assemblage in China, niet zijn verzonden uit China, maar uit Taiwan respectievelijk de VAE. Voor dit laatstgenoemde standpunt sluit belanghebbende zich aan bij het standpunt van de Europese Commissie, zoals weergegeven in de hiervoor onder 2.4 opgenomen brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer.
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de onderhavige zonnepanelen door de ingebouwde [I] -sensoren een nieuwe productsoort zijn in de zin van het arrest Steinel Vertrieb GmbH (Hof van Justitie 18 april 2013, nr. C-595/11, ECLI:EU:C:2013:251), dat wil zeggen een productsoort die ten tijde van het antidumpingonderzoek nog niet in China werd geproduceerd.
5.3.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen enkele link bestaat tussen de door belanghebbende ingebrachte documenten betreffende de aankoop van zonnecellen door [F] Co. Ltd. (zie 2.3) en de in de onderhavige zonnepanelen verwerkte zonnecellen, zodat belanghebbende met deze documenten niet een andere oorsprong dan de oorsprong China aantoont.
Verder stelt de inspecteur zich op het standpunt dat al ruim vóór de instelling van het voorlopige antidumpingrecht zonnepanelen met een [I] -sensor werden geproduceerd in China en ingevoerd in de EU, en dat de aanwezigheid van de [I] -sensoren geen wijziging aanbrengt in de werking van de zonnepanelen als zodanig, maar alleen de werking ervan controleerbaar maakt.
5.4.
Het Hof is van oordeel dat de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door belanghebbende overgelegde documenten betreffende de aankoop van zonnecellen door [F] Co. Ltd. geen duidelijkheid verschaffen over de oorsprong van de zonnecellen die in de onderhavige zonnepanelen zijn verwerkt. De documenten bevatten geen enkele verwijzing naar of overeenkomst met de onderhavige zonnepanelen.
Nu de zonnepanelen in China zijn geassembleerd en niet aannemelijk is gemaakt dat daarbij gebruik is gemaakt van zonnecellen van niet-Chinese oorsprong zal het Hof voor de verdere beoordeling van het geschil dan ook uitgaan van de Chinese oorsprong van de zonnepanelen. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de zonnepanelen vanuit China via Taiwan naar [plaats A] zijn vervoerd en dat, zoals blijkt uit de gegevens in het OLAF-rapport die zijn weergegeven in overweging 3 van de uitspraak van de rechtbank, de zonnepanelen in Taiwan zijn aangegeven als van oorsprong uit China.
5.5.
Bij deze stand van het geding dient te worden beoordeeld of de door belanghebbende ingevoerde zonnepanelen (met daarin een [I] -sensor) vallen onder de werking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013. Daarbij is van belang dat enkel de producten ten aanzien waarvan een antidumpingonderzoek is uitgevoerd aan antidumpingmaatregelen kunnen worden onderworpen. Zoals volgt uit r.o. 44 van het Steinel-arrest moet voor de vraag of een product van een nieuwe productsoort is waarop een antidumpingverordening geen betrekking heeft, met name worden nagegaan of zij (1) dezelfde technische en fysieke kenmerken, (2) dezelfde gebruiksdoeleinden en (3) dezelfde verhouding tussen prijs en kwaliteit hebben als de onderzochte producten. In dat verband moet ook worden gekeken naar de onderlinge verwisselbaarheid en de concurrentie tussen die producten. Zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, brengt de aanwezigheid van de [I] -sensor geen wijziging aan in de werking van de zonnepanelen als zodanig, maar maakt de sensor het (slechts) mogelijk de werkzaamheid van de individuele zonnepanelen zichtbaar te maken.
5.6.
De door belanghebbende gestelde verlenging van de economische levensduur van de zonnepanelen vloeit niet voort uit een andere werking van de panelen zelf, maar uit de omstandigheid dat het [I] -systeem inzichtelijk maakt wat het prestatieniveau van elk individueel zonnepaneel is. Door dit systeem kan nauwkeuriger en goedkoper dan bij zonnepanelen zonder [I] -sensor worden vastgesteld hoe de desbetreffende zonnepanelen presteren. Aldus kan worden ingeschat wat de verwachte resterende levensduur van de panelen is en kan (onnodige) vervanging van nog goedwerkende panelen worden voorkomen.
5.7.
Verder geeft de prijs van de onderhavige zonnepanelen geen aanleiding te veronderstellen dat sprake is van een andere prijs / kwaliteitverhouding dan bij andere zonnepanelen. Belanghebbende heeft gesteld dat de gemiddelde invoerprijs van [I] -panelen (€ 0,61/W) in 2013 hoger was dan de gemiddelde invoerprijs van gewone zonnepanelen (€ 0,54/W) en dat de invoerprijs van [I] -panelen in 2013 minimaal
€ 0,55/W bedroeg (in gevallen van uitverkoop van resthoeveelheden met verouderde technologie). Dit laat onverlet dat de factuurprijs van de onderhavige zonnepanelen, die in de aangiften voor het vrije verkeer ook is opgenomen als de douanewaarde van de goederen, € 0,475/W bedroeg. Nu de douanewaarde niet in geschil is, kan belanghebbende niet worden gevolgd in haar betoog dat de invoerprijs van haar [I] -panelen hoger is dan die van gewone zonnepanelen.
5.8.
Voor wat betreft de onderlinge verwisselbaarheid van zonnepanelen mét en zonder [I] -sensoren, heeft belanghebbende gesteld dat de zonnepanelen niet onderling verwisselbaar zijn, omdat gewone zonnepanelen de extra functie van het [I] -systeem missen. Aan belanghebbende kan worden toegegeven, dat het geen nut zou hebben om een zonnepaneel met [I] -sensor te vervangen door een zonnepaneel zonder [I] -sensor, omdat het [I] -systeem waarop een groep zonnepanelen is aangesloten dan niet alle individuele zonnepanelen binnen die groep kan monitoren. Gesteld noch gebleken is evenwel dat verwisselbaarheid andersom ook niet mogelijk of zinvol is: een zonnepaneel zonder [I] -sensor functioneert op dezelfde wijze als een zonnepaneel met een [I] -sensor.
5.9.
Uit het voorgaande volgt, dat de onderhavige zonnepanelen niet voldoen aan de criteria die het Hof van Justitie in het Steinel-arrest heeft geformuleerd om te kunnen worden aangemerkt als nieuwe productsoort waarop het antidumpingrecht geen betrekking heeft. Andere criteria aan de hand waarvan de onderhavige zonnepanelen zouden moeten worden aangemerkt als nieuwe productsoort zijn gesteld noch gebleken.
5.10.
Bij deze stand van het geding behoeft de vraag of al gedurende het onderzoekstijdvak (van juli 2011 tot en met juni 2012) in China geproduceerde zonnepanelen met ingebouwde [I] -sensoren in de Europese Unie werden ingevoerd geen beantwoording meer.
5.11.
Gelet op het vorenoverwogene moeten de onderhavige zonnepanelen worden aangemerkt als zonnepanelen waarop bij invoer in de Europese Unie het definitieve antidumpingrecht van 53,4% van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1238/2013 van toepassing is.
Slotsom
5.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.M.C. Schipper, voorzitter van de douanekamer,
C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 24 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.