ECLI:NL:GHAMS:2022:1675

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
23-001516-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van miljoenen door salarisadministrateur met langdurige oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van verduistering van een aanzienlijk bedrag van zijn werkgever, in totaal 3.580.379,05 euro, gedurende een periode van bijna negen jaar. De verdachte, die als salarisadministrateur werkte, heeft gedurende deze periode opzettelijk geldbedragen toegeëigend die toebehoorden aan verschillende vennootschappen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere handelingen heeft verricht om deze verduisteringen te realiseren, waaronder het verrichten van overboekingen naar rekeningen van ex-werknemers van het bedrijf. De verdachte heeft zijn daden bekend, maar toonde geen berouw en heeft geen pogingen ondernomen om de schade te vergoeden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de financiële schade die de werkgever heeft geleden. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde 1] B.V., [benadeelde 2] B.V. en [benadeelde 3] B.V., voor de geleden schade als gevolg van de verduistering. De vordering van [benadeelde 1] B.V. is toegewezen tot een bedrag van 2.000.000 euro, terwijl de vorderingen van [benadeelde 2] B.V. en [benadeelde 3] B.V. zijn toegewezen voor respectievelijk 544.094,11 euro en 229.677,79 euro. Het hof heeft ook de proceskosten van de benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001516-21
datum uitspraak: 2 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 10-810467-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 23 augustus 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk 3.580.379,05 euro, in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. en/of [benadeelde 3] B.V. en/of [BV] B.V. en/of [benadeelde 2] B.V, tezamen [groep], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als salarisadministrateur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 23 augustus 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander (telkens) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] B.V. en/of [benadeelde 3] B.V. en/of [BV] B.V. en/of [benadeelde 2] B.V, tezamen [groep], heeft bewogen tot de afgifte van 3.580.379,05 euro, in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid vanuit de salarisadministratie van voornoemde [groep] meerdere overboekingen/transacties heeft verricht naar diverse (oud) werknemers die ten tijde van die overboekingen/transacties niet meer in loondienst van voornoemde [groep] waren, naar bankrekeningen waarvan hij, verdachte houder en/of gemachtigde en/of begunstigde is/was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Overwegingen

De verdachte heeft bekend dat hij gedurende de tenlastegelegde periode als salarisadministrateur gelden van zijn werkgever heeft verduisterd, onder andere door betalingen te laten verrichten op naam van
ex-werknemers van het bedrijf waar hij werkzaam was, terwijl hij aan die betalingen rekeningnummers koppelde waartoe hij toegang had.
In hoger beroep heeft de verdachte toegelicht dat hij iedere maand opnieuw verschillende handelingen diende uit te voeren om de betalingen aan zichzelf te verrichten en deze in de administratie te verwerken. Het hof stelt vast dat daarmee aan de overboekingen telkens aparte wilsbesluiten voorafgingen, zodat sprake is van meerdere verduisteringen..

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 maart 2007 tot en met 23 augustus 2016 te Rotterdam meermalen en telkens opzettelijk geldbedragen (van in totaal EUR 3.580.379,50), toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. en/of [benadeelde 3] B.V. en/of [BV] B.V., tezamen [groep], en welke geldbedragen verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als salarisadministrateur, onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde opnieuw zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan het verduisteren van gelden, waartoe hij in de uitoefening van zijn beroep toegang had. In de loop van ruim negen jaren heeft hij op slinkse wijze miljoenen euro’s van zijn werkgever afhandig gemaakt. Hij heeft hiermee niet alleen het vertrouwen van zijn werkgever ernstig geschaad, hij heeft het bedrijf bovendien substantiële financiële schade berokkend. Het geld heeft de verdachte opgemaakt aan een luxe levensstijl, bestaande uit onder meer dure vakanties en auto’s. Het hof concludeert dat het handelen van de verdachte louter was ingegeven door financiële zelfzucht. De verdachte heeft zijn handelen weliswaar toegegeven, maar hij heeft geen berouw voor zijn daden getoond. Hij heeft tot op heden geen pogingen ondernomen om te beginnen met het vergoeden van de geleden schade.
Voor dergelijke feiten volstaat geen andere dan een substantiële vrijheidsbenemende straf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden. Vanwege de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep (en daarmee ook de ouderdom van de feiten) zal het hof volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van drie jaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.806.607,15. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen..
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. In hoger beroep heeft de benadeelde partij aangevoerd dat ten behoeve van de verkoop van twee panden van de verdachte met een opbrengst van in totaal € 603.511,09, advocaat- en notariskosten zijn gemaakt ten bedrage van
€ 101.774,89. In geval de opbrengst van de panden in mindering wordt gebracht op de toe te wijzen vordering, verzoekt de benadeelde partij de hiermee gemoeide kosten van de opbrengst af te trekken.
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.000.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering – zeker waar het betreft de kosten die zouden zijn gemaakt voor het verkopen van twee panden - een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 544.094,11. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 229.677,79. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Proceskosten

De benadeelde partij [benadeelde 1] B.V. heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de proceskosten. Deze vordering bedraagt € 59.115,26. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.189,00. De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep gevorderd.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt het hof dat redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij vorderingen als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief rechtbanken en hoven’ gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken.
Berekening proceskosten eerste aanleg
Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat het hof uit van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven (geldend
tot1 februari 2021) en het daarin genoemde tarief VIII van € 3.856,00 per punt, behorend bij een gevorderde hoofdsom vanaf € 1.000.000,00.
Bij de berekening gaat het hof uit van één punt, te weten voor het indienen van de vordering in eerste aanleg. Het hof begroot de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg op daarom op
(€ 3.856,00 x 1 =) € 3.856,00.
Berekening proceskosten hoger beroep
Uitgaande van het Liquidatietarief rechtbanken en hoven (geldend
vanaf1 februari 2021) en het daarin genoemde tarief VIII van € 3.999 behorend bij een gevorderde hoofdsom vanaf € 1.000.000,00, begroot het hof de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep als volgt.
Het hof gaat uit van één punt, te weten voor het toelichten van de vordering ter terechtzitting op
19 mei 2022. Het hof begroot de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep daarom op
(€ 3.999 x 1 =) € 3.999,00.
Totaal proceskosten
Het hof zal de verdachte dan ook voor een bedrag van € 7.855,00 veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 1] B.V.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] B.V. ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.000.000,00 (twee miljoen euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 23 augustus 2016.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
7.855,00 (zevenduizend achthonderdvijfenvijftig euro).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] B.V. ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 229.677,79 (tweehonderdnegenentwintigduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en negenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 23 augustus 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 544.094,11 (vijfhonderdvierenveertigduizend vierennegentig euro en elf cent) ter zake van materiële schade.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 augustus 2016.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. A.P.M. van Rijn en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juni 2022.
Mr. Van Rijn en mr. De Munnik zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.