ECLI:NL:GHAMS:2022:1681

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
23-003226-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtreding van een gebiedsverbod in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 19 november 2021, waarin hij was veroordeeld voor het overtreden van een gebiedsverbod. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tweemaal niet heeft voldaan aan een door de burgemeester opgelegd gebiedsverbod, dat hem verbood zich in een specifiek overlastgebied in Amsterdam te bevinden. De verdachte was op het moment van de overtredingen onder invloed van alcohol en had eerder een zorgmachtiging gekregen, wat zijn situatie bemoeilijkt. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en de verdediging van de verdachte, die pleitte voor vrijspraak op basis van de rechtmatigheid van het gebiedsverbod, verworpen. Het hof oordeelde dat het gebiedsverbod rechtmatig was opgelegd en dat de verdachte zich niet had gehouden aan de voorwaarden. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken. In hoger beroep heeft het hof echter besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken op te leggen, met een proeftijd van twee jaren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn behandeling in een kliniek. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig heeft verklaard zonder oplegging van een onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003226-21
datum uitspraak: 2 juni 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 november 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-291982-21 (zaak A) en 13-301471-21 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in
zaak A:
hij op of omstreeks 27 oktober 2021 omstreeks 17:44 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 172a en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
in
zaak B:
hij op of omstreeks 6 november 2021 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 21-04719 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172 en/of 172a van de gemeentewet en/of artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, gedaan door of namens de burgemeester van gemeente Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 23 oktober 2021 te 00:01 uur en 22 januari 2022 te 23:59 uur niet mocht bevinden in/op overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, door, zich op voornoemde datum om 23:15 uur in/op/aan de Amstel (ter hoogte van nummer 60), althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechter in eerste aanleg, maar het hof een andere straf oplegt en de bewijsmotivering en de strafmotivering aanpassing behoeven, zodat het partieel bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.

Bewijsoverweging ten aanzien van het in de zaken A en B tenlastegelegde

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken omdat – kort gezegd – het gebiedsverbod niet rechtmatig is opgelegd. De burgemeester heeft ten onrechte niet onderzocht of de verdachte een corridor had moeten worden verleend, gelet op het gegeven dat de huisarts van de verdachte zich in het overlastgebied bevindt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zelf hiertoe geen informatie kon verschaffen, omdat hij op het moment van het verhoor in het kader van het opleggen van een gebiedsverbod zodanig onder invloed van alcohol was, dat hij de vragen van de verbalisanten niet begreep en niet adequaat antwoord kon geven.
Het hof overweegt als volgt.
Aan het de verdachte betreffende ‘verblijfsgebod drie maanden algemene plaatselijke verordening’ van 22 oktober 2021 (hierna: het gebiedsverbod) is een verhoor van de verdachte voorafgegaan. Uit het dossier blijkt dat de verdachte bij dat verhoor onder invloed van alcohol was. Niet is gebleken dat hij zodanig onder invloed was dat hij niet begreep wat aan hem werd gevraagd en/of niet in staat was om antwoord te geven. In zoverre mist de stelling van de verdediging dat de verdachte geen informatie kon verschaffen over de gevolgen van een gebiedsverbod feitelijke grondslag. In de gegeven omstandigheden was de burgemeester naar het oordeel van het hof niet gehouden, anders dan weergegeven in het gebiedsverbod, nader onderzoek te doen naar de noodzaak van een corridor. Daarbij komt dat het de verdachte na de uitreiking van het gebiedsverbod vrij stond om zelf een corridor aan te vragen, hetgeen hij – naar het hof begrijpt – op een later moment ook daadwerkelijk heeft gedaan. Derhalve acht het hof het in de zaken A en B overtreden gebiedsverbod rechtmatig en verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in
zaak A:
hij op 27 oktober 2021 omstreeks 17.44 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
in
zaak B:
hij op 6 november 2021 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 21-04719, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, gedaan namens de burgermeester van gemeente Amsterdam, inhoudende dat hij zich in de periode gelegen tussen 23 oktober 2021 te 00.01 uur en 22 januari 2022 te 23.59 uur niet mocht bevinden in overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, door zich op voornoemde datum om 23.15 uur aan de Amstel ter hoogte van nummer 60 te bevinden.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaken A en B bewezenverklaarde levert
telkensop:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A en B bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaken A en B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, aangezien de verdachte met een zorgmachtiging is opgenomen in een kliniek in Beilen en hij na zijn behandeling met een schone lei moet kunnen beginnen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tweemaal een bevel van de burgemeester genegeerd om zich niet te begeven in het overlastgebied in Amsterdam centrum en de ondergrondse metrostations. Gebiedsverboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan. Door een dergelijk verbod herhaaldelijk te negeren, heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan een door het bevoegd gezag genomen besluit, dat is genomen met het oog op handhaving van de openbare orde in het betreffende gebied. De verdachte heeft hiermee het ter zake daarvan gevoerde beleid doorkruist.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 mei 2022 is de verdachte eerder ter zake van het negeren van een gebiedsverbod onherroepelijk veroordeeld. Bovendien bevat dit uittreksel ook eerdere onherroepelijke veroordelingen ten aanzien van andere overlast gevende feiten. Dit weegt in zijn nadeel. Gelet daarop en gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten, is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals deze door de politierechter is opgelegd, een passende straf is.
Het hof houdt echter in strafmatigende zin rekening met het volgende. Uit de reclasseringsrapporten komt naar voren dat het recidivepatroon van de verdachte is geworteld in een combinatie van een zeer ernstige alcoholverslaving en een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, narcistische en antisociale trekken. Uit het reclasseringsadvies van Fivoor van 22 april 2022 – dat ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw is overlegd – is gebleken dat op 19 april 2022 een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden in het kader van de Wet verplicht geestelijke gezondheidszorg is verleend, die het mogelijk heeft gemaakt om de verdachte op 26 april 2022 op te nemen in de kliniek Duurzaam Verblijf van GGZ [adres 2]. Het hof acht het (ter voorkoming van nieuwe recidive) in het belang van de samenleving dat het ingezette (behandel)traject niet wordt doorkruist door oplegging van een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
Ondanks de gedwongen opname van de verdachte is het hof – anders dan de raadsvrouw heeft verzocht – van oordeel dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel een brug te ver is, gelet op de ernst van de feiten en op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd aan recidivisten. Gelet hierop en gezien de persoonlijke situatie van de verdachte, zal het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zodat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld de uiteindelijke resultaten van zijn behandeling te behalen, hetgeen niet alleen in zijn belang is, maar (met het oog op het voorkomen van recidive) ook in dat van de samenleving. Daarbij is de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf ook bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden om opnieuw in de fout te gaan.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (parketnummer 13-291982-21) en in zaak B (parketnummer13-301471-21) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 juni 2022.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]