ECLI:NL:GHAMS:2022:1825

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
23-000239-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor (poging tot) zware mishandeling en mishandeling na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van zware mishandeling en mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 8 juni 2022 gehouden en heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De verklaringen van getuigen waren niet eenduidig en gaven geen duidelijk bewijs dat de verdachte de aangever daadwerkelijk heeft geslagen. De getuigenverklaringen waren tegenstrijdig en boden onvoldoende basis voor een bewezenverklaring van de mishandeling.

Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000239-20
datum uitspraak: 22 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-076381-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.Primair

hij op of omstreeks 18 februari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan slachtoffer [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken duim en/of loszittende tanden en/of (af)gebroken tand(en) en/of een (onder)kaakfractuur en/of een hersenschudding, heeft toegebracht, door die [benadeelde]
  • eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen lichaam te slaan en/of stompen en/of
  • eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen de (onder)rug, althans tegen het lichaam, te trappen en/of te schoppen;

1.Subsidiair

hij op of omstreeks 18 februari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
  • eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen de (onder)rug, althans tegen het lichaam, heeft getrapt en/of geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.Meer subsidiair

hij op of omstreeks 18 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft mishandeld door hem
  • eenmaal of meermalen te duwen en/of
  • eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam te slaan en/of stompen en/of
  • eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen de (onder)rug, althans tegen het lichaam, te trappen en/of te schoppen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken duim en/of loszittende tanden en/of (afgebroken tand(en) en/of een (onder)kaakfractuur en/of een hersenschudding ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de bewijsvraag komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde, niet in vereniging gepleegd, zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het overweegt daartoe als volgt.
Alhoewel bepaald niet is uit te sluiten dat de verdachte, (samen met de zoon van de aangever) de agressor was in het incident dat plaats heeft gevonden, is er naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde geweld heeft gepleegd. De advocaat-generaal baseert zijn standpunt, inhoudende dat de verdachte de aangever met zijn vuist tegen het hoofd heeft gestompt, op de verklaringen van [naam 1] (de dochter van de aangever), [naam 2] (de zoon van de aangever) en [getuige]. . Uit de verklaringen van de dochter en de zoon volgt echter niet, althans voor een bewezenverklaring onvoldoende duidelijk, dat de verdachte de aangever geslagen heeft. Volgens de dochter heeft ‘de langere man’ geslagen, en de zoon weet niet meer of ‘NN1’, zijnde de kleinere man, of ‘NN2’, de langste van de twee, de aangever sloeg. De getuige [getuige] verklaart dat hij heeft gezien dat één van de mannen een andere man sloeg, maar zijn verklaring lijkt te zien op een andere handeling. [getuige] heeft namelijk verklaard dat de man die werd geslagen op de grond viel met zijn hoofd, direct bloed had op zijn hoofd en meteen
knock outwas. De andere aanwezigen verklaren echter dat de aangever pas op de grond terecht is gekomen nadat de medeverdachte de aangever in zijn rug had getrapt.
Gelet hierop, en de overige processtukken, kan niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft geslagen of gestompt. Het dossier bevat evenmin bewijsmiddelen voor de mishandeling door de verdachte van de aangever door hem te duwen. Dat geldt ook voor het tenlastegelegde medeplegen. Er is geen bewijs dat de mishandeling van het slachtoffer door de medeverdachte in vereniging met de verdachte is gepleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.581,27. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.981,55. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair of 1 meer subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 juni 2022.
=========================================================================
[…]