ECLI:NL:GHAMS:2022:2133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
23-002540-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van een minderjarige met bewijs- en strafmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2018. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, [benadeelde], geboren op 17 september 2000, in de periode van 23 tot en met 24 november 2015. De tenlastelegging omvatte het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaringen van de aangeefster zijn consistent en worden ondersteund door andere bewijsstukken, waaronder getuigenverklaringen en zendmastgegevens. De verdediging heeft betoogd dat de herkenning van de verdachte door de aangeefster onbetrouwbaar is en dat er geen bewijs is voor het medeplegen van het feit. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte één van de mannen is geweest met wie de aangeefster seks heeft gehad en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van €750,00 aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002540-18
datum uitspraak: 19 juli 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-689275-16 tegen
[verdachte 1]
geboren te [geboortedag] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 en 5 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [benadeelde] , geboren op 17 september 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) zijn en/of hun penis(sen) in de vagina en/of de mond van voornoemde [benadeelde] gebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde – met uitzondering van het medeplegen - wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster op hoofdlijnen consistent zijn en dat deze verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van [getuige] (als getuige) en [verdachte 2] (als verdachte). De verdachte heeft de bewuste nacht veelvuldig telefonisch contact gehad met [persoon 1] en [verdachte 2] en hij heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Zijn telefoon heeft de hele avond van 23 november 2015 een zendmast aan het [locatie 1] aangestraald en straalt in de nacht van 24 november 2015 om 0.55 uur ineens een zendmast aan de [locatie 2] aan, welke laatste locatie veel dichterbij de woning van de medeverdachte [medeverdachte] is, waar het misbruik plaatsvond. Daarnaast was de verdachte destijds in het bezit van grijze Volkswagen Golf, waarvan de aangeefster heeft verklaard dat zij in zo’n type auto van die kleur op de betreffende datum is vervoerd naar de woning van [medeverdachte] .
Tot slot heeft de aangeefster de verdachte herkend aan de hand van een foto.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De uitkomst van de enkelvoudige fotoconfrontatie die is gehouden is te onbetrouwbaar om voor het bewijs te bezigen. Er zijn twee foto’s in het dossier met het nummer 47 en het is daardoor onduidelijk welke foto precies aan de aangeefster is getoond. Ook de herkenning van de verdachte door de aangeefster is twijfelachtig. Dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor zijn contacten met [persoon 1] en [verdachte 2] in de nacht van het incident kan hem niet worden verweten, nu hij pas na een geruime tijd daarover is bevraagd. Bovendien heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij zijn telefoon wel eens uitleent aan vrienden en kan dus niet worden uitgesloten dat anderen dan de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit zijn telefoon hebben gebruikt. De zendmastgegevens waaruit blijkt dat de telefoon van de verdachte heeft aangestraald in de buurt van de woning van de medeverdachte [medeverdachte] zeggen niet zo veel. Er zijn immers geen gegevens rond dat tijdstip, zodat niets kan worden gezegd over het daadwerkelijk daar ophouden of enkel passeren door de verdachte, bijvoorbeeld over de A10. De omstandigheid dat de verdachte in het bezit is van een grijze Volkswagen Golf heeft geen bewijswaarde, nu dit een veelvoorkomend model auto is met een veelvoorkomende kleur.
Oordeel van het hof
Het hof is – anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal - van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof stelt allereerst vast dat de aangeefster op hoofdlijnen consistent is in haar afgelegde verklaringen en dat deze verklaringen worden ondersteund door andere onderzoeksbevindingen in het dossier waaronder de verklaringen van de getuige [getuige] en de thans voor uitbuiting van de aangeefster veroordeelde [verdachte 2] .
De aangeefster heeft verklaard dat zij met drie mannen seks heeft gehad in de woning van één van hen, genaamd [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ). Een andere man wordt [persoon 2] genoemd en de derde man was de bestuurder van de auto waarmee zij naar de woning zijn gereden. De seks bestond uit orale en vaginale seks.
Tijdens één van de verhoren van de aangeefster bij de politie op 7 april 2016 worden haar foto’s getoond ter herkenning van de verdachte(n). Het hof stelt het volgende vast met betrekking tot de foto’s die zijn opgenomen in het dossier als zijnde de foto’s die aan de aangeefster zijn getoond:
  • op pagina ZD 02 015 048 is de medeverdachte [persoon 3] op ‘foto 46’ te zien;
  • op pagina ZD 02 015 049 is de verdachte op ‘foto 47’ te zien;
  • op pagina ZD 02 015 050 is de medeverdachte [persoon 3] op een foto te zien die ook is aangeduid als ‘foto 47’.
De aangeefster heeft de verdachte bij de politie op 7 april 2016 op ‘foto 47’ herkend als de bestuurder van de auto. Op 24 augustus 2021 heeft de aangeefster in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris nogmaals de verdachte – zij het aarzelend – herkend op foto 47 als de bestuurder van de auto waarmee zij naar de woning van de medeverdachte [medeverdachte] is gebracht om seks te hebben met drie mannen. Uit het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 24 augustus 2021 blijkt uitdrukkelijk dat de aangeefster (als getuige) de foto op pagina ZD 02 015 049 is voorgehouden, waardoor de verwarring over welke ‘foto 47’ is getoond is weggenomen en in elk geval blijkt dat de aangeefster de verdachte heeft herkend als de bestuurder van de eerdergenoemde auto.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat de telefoon van de verdachte in de ten laste gelegde periode veelvuldig contact heeft gehad met die van [persoon 1] , aan wie zou moeten worden betaald voor de seks met de aangeefster. Het contact was juist ook in de avond van 23 november 2015, zowel met de telefoon in gebruik bij [persoon 1] eindigend op nummer *0210 als met de zogenoemde werktelefoon in gebruik bij [persoon 1] eindigend op *5262. De verdachte heeft voor deze contacten geen verklaring gegeven. Hij heeft slechts verklaard dat hij zijn telefoon wel eens uitleent aan anderen, maar daarmee heeft hij niets verklaard over of hij in de periode van het tenlastegelegde daadwerkelijk zijn telefoon heeft uitgeleend en aan wie. De verdachte heeft dus geenszins aannemelijk gemaakt en/of onderbouwd dat het een ander is geweest die gecommuniceerd heeft met [persoon 1] in de periode van het tenlastegelegde.
Daarbij komt dat steunbewijs voor de aangifte kan worden gevonden in de omstandigheid dat de telefoon van de verdachte in ieder geval een zendmast heeft aangestraald in de nabije omgeving van de woning van de medeverdachte [medeverdachte] op het moment dat de aangeefster heeft verklaard dat de verdachte daar aanwezig is geweest. Ander steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster kan worden gevonden in het feit dat de verdachte in het bezit is van een grijze Volkswagen Golf, een auto waarover de aangeefster heeft verklaard dat zij daarmee vervoerd is naar de woning van de medeverdachte [medeverdachte] .
Het hof komt op grond van al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien tot het oordeel dat verdachte één van de mannen is geweest waar de aangeefster die nacht van 23 op 24 november 2015 seks mee heeft gehad. Daarmee is de ten laste gelegde ontucht bewezen.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunt geeft dat van medeplegen sprake is. Van het medeplegen wordt de verdachte dan ook vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2015 te Amsterdam met [benadeelde] , geboren op 17 september 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte zijn penis in de vagina en de mond van voornoemde [benadeelde] gebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 130 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de (relatief) jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, dat de verdachte niet eerder een zedenfeit heeft gepleegd, dat geen sprake is geweest van feitelijke dwang van het slachtoffer en dat het slachtoffer heeft gezegd dat zij 17 jaar oud was. Tevens heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de moeilijke periode waarin de verdachte zich bevond ten tijde van het bewezenverklaarde en met het grote tijdsverloop in deze zaak. De verdachte is inmiddels volwassen geworden en heeft een baan, een vaste relatie en een kind.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een jong, kwetsbaar meisje dat destijds slechts 15 jaar oud was. Door zijn handelen heeft hij haar lichamelijke integriteit op een zeer ernstige wijze geschonden. Hij heeft zich laten leiden door zijn eigen (lust) behoeften en zich niets gelegen gelaten aan de gevoelens van het slachtoffer. De wetgever heeft seks met jeugdigen uitdrukkelijk verboden. Dit verbod strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden zelf niet of onvoldoende in staat te zijn die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Het hof weegt in deze zaak de omstandigheden waaronder het feit is begaan mee. De verdachte en twee andere mannen hebben achter elkaar seks gehad met het slachtoffer in de woning van de medeverdachte [medeverdachte] , terwijl tegen het slachtoffer eerst gezegd was dat zij met één iemand seks moest hebben omdat er maar voor één keer betaald was. De betaling zou moeten worden gedaan aan [persoon 1] , die onherroepelijk is veroordeeld voor de uitbuiting van het slachtoffer. Uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt dat zij nog lange tijd te maken heeft (gehad) met psychische problemen als gevolg van de gebeurtenissen die nacht. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en geen openheid van zaken heeft willen geven.
Het hof is van oordeel dat bij een dergelijk ernstig feit een gevangenisstraf van enige duur moet worden opgelegd. Het hof houdt rekening met de (relatief) jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het gepleegde feit en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep bekend is geworden over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. In hoger beroep geldt dat de verdachte op 13 juli 2018 hoger beroep heeft ingesteld en dat het hof thans op 19 juli 2022 arrest wijst, 4 jaar en 7 dagen na het gewezen vonnis in eerste aanleg van 12 juli 2018. Als uitgangspunt heeft te gelden twee jaren per rechterlijke instantie, zodat in hoger beroep een overschrijding van de periode als geheel plaatsvindt van 2 jaar en 7 dagen. Het hof zal deze overschrijding en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van bijna 2 maanden verdisconteren in de strafmaat.
Dit alles maakt dat het hof aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden zal opleggen met aftrek van het voorarrest en met een beperkte proeftijd van 1 jaar, gelet op het tijdsverloop en nu bij de verdachte nadien geen sprake is geweest van recidive. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van het feit benadrukken en de verdachte ervan doordringen dat hij niet op zo’n manier om moet gaan met meisjes/vrouwen. Anderzijds beoogt het hof hiermee de verdachte te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich, conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De benadeelde partij was voorheen al belast met allerlei complexe (psychische) problematiek en de in de vordering omschreven psychische gevolgen betreffen gevolgen van een hele periode waarin de benadeelde partij diverse belastende ervaringen heeft meegemaakt, niet alleen de gebeurtenissen in deze zaak. Er kan niet, althans onvoldoende, worden gesproken van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de psychische schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast te komen staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 750,00. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat inbreuk is gemaakt op de lichamelijk integriteit van de benadeelde partij en dat blijkt dat zij nog altijd kampt met de (psychische) gevolgen van de ontucht.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 november 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. F.A. Hartsuiker, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2022.