In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2021. De zaak betreft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 1.000,00. De politierechter had de betrokkene, die in deze zaak niet bij naam is genoemd, verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de betrokkene het hoger beroep niet wenste te handhaven. Er was geen schriftelijke indiening van grieven en ook geen mondelinge bezwaren tegen het eerdere vonnis zijn opgegeven. Het hof heeft, in overeenstemming met artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, geconcludeerd dat er geen rechtens te respecteren belang is dat een verder onderzoek van de zaak rechtvaardigt.
Hierdoor heeft het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters R.D. van Heffen, P. Greve en A.M. Koolen - Zwijnenburg aanwezig waren. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2022, waarbij mr. N.M. Simons als griffier fungeerde. De rechters P. Greve en A.M. Koolen - Zwijnenburg waren niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.