ECLI:NL:GHAMS:2022:2215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
23-002330-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak inzake hennepkwekerij met 13 oogsten en geschat wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had eerder een betalingsverplichting opgelegd van € 46.508,72 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 55.158,18, gebaseerd op een schatting van 13 oogsten van hennepplanten. De schatting van het aantal oogsten is gedaan aan de hand van het verschil in elektriciteitsverbruik tussen de betrokkene en een gemiddeld huishouden in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat het extra energieverbruik niet volledig kan worden toegeschreven aan de hennepkwekerij, maar heeft desondanks het aantal oogsten op 13 vastgesteld. De betrokkene heeft aangevoerd dat hij slechts één keer heeft geoogst, maar het hof heeft deze stelling verworpen. De betrokkene is verplicht gesteld tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat, en de duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002330-21 (ontneming)
datum uitspraak: 25 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 augustus 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak met nummer
13-258437-19 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboortedag],
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 46.508,72.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2020 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 13 augustus 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 46.508,72 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 juli 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, conform de beslissing in eerste aanleg, wordt geschat op een bedrag van
€ 46.508,72. De politierechter heeft overwogen dat het extra energieverbruik van de betrokkene aanleiding geeft aan te nemen dat sprake is geweest van 10 oogsten. De totale opbrengst van 10 oogsten minus de totale kosten van 10 oogsten levert een wederrechtelijk verkregen voordeel op van in totaal
(€ 69.581,92 -/- € 23.073,20 =) € 46.508,72.
De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij enkel van 8 juni 2018 tot 31 augustus 2018, dus iets minder dan drie maanden, hennep heeft gekweekt en derhalve slechts één keer heeft geoogst. De betrokkene zou de opbrengst van deze oogst niet hebben verkocht en dus, zo begrijpt het hof, geen wederrechtelijk voordeel hebben gegenereerd. Het hoge elektriciteitsverbruik dient volgens de betrokkene niet te worden toegeschreven aan meer kweken en dus meer oogsten, maar aan de verwarmingsunits van hoog wattage die de betrokkene heeft geplaatst in de bedrijfs- en opslagruimte van zijn zeilschool. Niet alleen was het voor de opslag van allerhande materialen – zoals elektronische navigatie, boeken en diploma’s – van belang vocht en schimmels te weren; ook voor de theorietrainingen was een behaaglijke temperatuur belangrijk, aldus de betrokkene.
Oordeel van het hof
Aantal oogsten
In het ontnemingsrapport van 9 september 2019 heeft het onderzoek zich uitgestrekt over de periode van 31 december 2014 tot en met 22 januari 2019 (in totaal 1483 dagen). Deze periode is vastgesteld naar aanleiding van gegevens van Liander waaruit, vanaf 2014, een zeer aanzienlijk verhoogd elektriciteitsgebruik kon worden vastgesteld op het adres [adres 2] te Amsterdam, alwaar de hennepkwekerij is aangetroffen en de betrokkene destijds woonachtig was. [1]
In het ontnemingsrapport wordt het aantal oogsten van de hennepkwekerij aan de hand van het energieverbruik berekend. Hierbij is gekeken naar het daadwerkelijke energieverbruik van het perceel [adres 2] te Amsterdam in de onderzoeksperiode, afgezet tegen het gemiddelde energieverbruik van een driepersoons huishouden.
Totale verbruik [adres 2] Amsterdam 101.885 kWh [2]
Verbruik gemiddelde huishoudens NL (3.605 kWh / 365 dagen x 1483 dagen) - 14.647 kWh
-------------------
Verschil in verbruik 87.238 kWh [3]
Het hof stelt vast dat bij bovenstaande berekening geen rekening is gehouden met het extra (legale) elektriciteitsverbruik van de betrokkene door de plaatsing van extra verwarmingsunits in de bedrijfs- en opslagruimte van de zeilschool. Het hof zal dit wel doen maar acht niet aannemelijk dat het verschil in verbruik in zijn geheel aan deze verwarmingsunits kan worden toegeschreven. Het hof schat het elektriciteitsgebruik van deze units op de helft van het jaarlijkse gemiddelde elektriciteitsverbruik van een huishouden van drie personen in Nederland, dus op (3.605 / 2 =) 1.802,5 kWh. In de onderzoeksperiode is dit (1.802,5 / 365 dagen x 1483 =) afgerond 7.324 kWh aan extra verbruik. Deze hoeveelheid moet in mindering worden gebracht op het bovengenoemde “verschil in gebruik”. Dat betekent dat het daadwerkelijke verschil in gebruik – tussen enerzijds de woonboot met aanhorigheden van de betrokkene en anderzijds een gemiddeld driepersoonshuishouden in Nederland – uitkomt op (87.238 kWh - 7.324 kWh =) 79.914 kWh. Het hof acht aannemelijk dat dit laatste verschil in gebruik uitsluitend kan worden toegeschreven aan de hennepkwekerij, en dientengevolge aan de oogsten, die de betrokkene heeft gehad. De betrokkene heeft overigens onvoldoende tegen het ontnemingsrapport ingebracht om het verschil in elektriciteitsverbruik te verklaren. Zo heeft de betrokkene in hoger beroep zijn stelling – dat zijn woonboot meer elektriciteit verbruikt dan een standaard driepersoonshuishouden – niet onderbouwd.
Zoals volgt uit het ontnemingsrapport zijn op [adres 2] te Amsterdam in totaal 10 aangesloten assimilatielampen aangetroffen met een wattage van 600W per stuk. In het BOOM-rapport 2010 wordt als norm gehanteerd dat het elektriciteitsverbruik van één lamp van 600W per oogst een hoeveelheid van 614,46 kWh is. 10 lampen verbruiken dan per oogst (10 lampen x 614,46 kWh =) 6144,60 kWh. [4]
Het totaal aantal oogsten kan gesteld worden op (79.914 kWh / 6144,60 kWh =)
13 oogsten.
Opbrengst per oogst
In het ontnemingsrapport wordt uitgegaan van drie kweekruimtes op het perceel [adres 2] te Amsterdam.
  • Kweekruimte 1 betreft de schuur waarin zich een aparte kweekruimte bevond. In deze ruimte stonden in totaal 14 planten, er stonden 5 planten per m2 en de opbrengst in grammen bij
  • Kweekruimte 3 betreft een kweektent in de kelder van de woonboot. In deze ruimte stonden in totaal 36 planten, er stonden 16 planten per m2 en de opbrengst in grammen bij 16 planten per m2 is 27,7 gram. Dat betekent dat de opbrengst per oogst in kweekruimte 3 (36 x 27,7 gram =)
  • Kweekruimte 4 betreft een, door een wand gescheiden, ruimte in de kelder van de woonboot. In deze ruimte stonden in totaal 24 planten, er stonden 6 planten per m2 en de opbrengst in grammen bij 6 planten per m2 is 32,2 gram. Dat betekent dat de opbrengst per oogst in kweekruimte 4 (24 x 32,2 gram =) 772,8 gram is.
In het onderzoek is niet vastgesteld wat de geoogste hennep daadwerkelijk heeft opgebracht. Om die reden wordt in de berekening uitgegaan van de standaardberekening en normen van het rapport Functioneel Parket Afpakken (FPA-rapport). Hierin is als norm een prijs van € 3,28 per gram aangehouden.
Uitgaande van bovenstaande, is de opbrengst in geld per oogst als volgt berekend: (457,8 gram + 997,2 gram + 772,8 gram) x € 3,28 =
€ 7.307,18. [5]
Kosten per oogst
De betrokkene heeft niet duidelijk aangetoond wat zijn precieze kosten waren. Wel heeft hij verklaard dat hij ook een en ander kosteloos heeft verkregen. Om die redenen wordt in het voordeel van de betrokkene in het ontnemingsrapport uitgegaan van de kosten vermeld in het FPA-rapport. De in mindering te brengen kosten per oogst voor de hennepkwekerij van de betrokkene zijn op basis van het FPA-rapport als volgt:
  • 3 kweekruimtes x € 150,00 afschrijvingskosten = € 450,00.
  • 74 planten x € 2,85 aankoopkosten = € 210,90.
  • 74 planten x 3,33 overige variabele kosten (kweekmedium, water en voedingsstoffen) = € 246,42.
  • 10 lampen x € 140,00 energiekosten = € 1.400,00.
Uitgaande van bovenstaande, zijn de kosten per oogst als volgt berekend (€ 450 + € 210,90 + € 246,42 + € 1.400 =)
€ 2.307,32. [6]
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op voornoemde berekende opbrengsten en kosten is het redelijk en aannemelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de aangetroffen hennepplantage per oogst te schatten op
(€ 7.307,18 - € 2.307,32 =) € 4.999,86. Dit betekent dat het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel voor 13 oogsten (€ 4.999,86 x 13 oogsten =) € 64.998,18 bedraagt.
Hierop moet de waarde van de in totaal aangetroffen 3 kilogram aan gedroogde henneptoppen in mindering worden gebracht. In het FPA-rapport wordt als norm gehanteerd dat 1 kilogram hennep een bedrag van € 3.280,00 opbrengt. De aangetroffen 3 kilogram zou dan een bedrag van
(3 kilogram x € 3.280,00 =) € 9.840,00 hebben opgebracht. Nu deze henneptoppen ter onttrekking aan het verkeer inbeslaggenomen zijn en dus geen voordeel hebben opgeleverd, dient de waarde te worden afgetrokken van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit betekent dat het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel (€ 64.998,18 - € 9.840,00 =)
€ 55.158,18is.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 46.508,72 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep uiteengezet hoe zijn persoonlijke - en financiële situatie is. In december 2020 heeft de betrokkene zijn woonboot te [adres 2] te Amsterdam verkocht. Door de verkoop van deze woonboot heeft hij zijn huidige huis in Zeist met eigen geld, zonder hypotheek, kunnen kopen. Voorts heeft de betrokkene een inkomen uit zijn eenmanszaak, een zeilschool. Het hof is van oordeel dat deze situatie, gelet op de draagkracht van de betrokkene, geen lagere vaststelling van de betalingsverplichting rechtvaardigt.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de
verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 55.158,18.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
55.158,18 (vijfenvijftigduizend honderdachtenvijftig euro en achttien cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 55.158,18 (vijfenvijftigduizend honderdachtenvijftig euro en achttien cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. P. Greve en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 juli 2022.
mr. P. Greve en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]