Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
Vordering van het openbaar ministerie
Vrijspraak
Eenieder die zich bevindt in het gebied omgeven door (…) en zich door kleding, uitrusting, meegevoerde voorwerpen, uitingen of gedragingen of op basis van bij de politie beschikbare informatie manifesteert als een persoon die in dit gebied deel wil nemen aan verstoringen van de openbare orde dient zich uit dit gebied te verwijderen en daarvan verwijderd te houden”. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof weliswaar gebleken dat de verdachte zich op 15 augustus 2020 in het bewuste gebied in Den Haag bevond en dat hij het noodbevel moet hebben gehoord, maar niet is gebleken dat hij zich toen en daar heeft gemanifesteerd als een persoon die deel wilde nemen aan verstoringen van de openbare orde. In het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte van 15 augustus 2020 heeft verbalisant [verbalisant] enkel geverbaliseerd dat hij hoorde dat er “wat” en “iets” vanuit een auto werd geroepen maar dat hij niet kon horen wat dit was. Het hof is van oordeel dat dergelijke bewoordingen te vaag zijn om te kunnen spreken van deelname aan verstoringen van de openbare orde en bovendien is niet duidelijk, áls deze woorden al als zodanig zouden kunnen worden gekwalificeerd, dat deze door de verdachte zijn uitgesproken. Het gevolg hiervan is dat het noodbevel niet tegen de verdachte was gericht en hij zich aldus niet uit het gebied, waar hij zich bevond, diende te verwijderen en verwijderd te houden.
BESLISSING
6132 5420 0406 0342.