ECLI:NL:GHAMS:2022:2275
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van bezwaren
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdergenoemde vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging aangegeven dat de verdachte het hoger beroep niet wenst door te zetten en de oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wil handhaven.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft, na het horen van de advocaat-generaal en de verdediging, vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat zou pleiten voor nader onderzoek van de zaak. Gelet op de intrekking van het hoger beroep door de verdachte, heeft het hof besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 6 april 2022, door de meervoudige strafkamer, waarin de rechters W.S. Ludwig, I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en S.M. Milani zitting hadden, met mr. D. de Jong als griffier.