ECLI:NL:GHAMS:2022:2314

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
200.304.370/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende na beoordeling van financiële situatie en schuldenlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter van 24 september 2021, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen. De rechthebbende stelde dat zij in staat was om haar financiële belangen zelf te behartigen en dat er geen sprake meer was van problematische schulden. De bewindvoerder daarentegen was van mening dat het bewind moest blijven bestaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de rechthebbende en de bewindvoerder aanwezig waren, evenals andere belanghebbenden. Het hof heeft vastgesteld dat het bewind oorspronkelijk was ingesteld vanwege problematische schulden, maar dat de huidige financiële situatie van de rechthebbende zodanig was veranderd dat er geen noodzaak meer bestond voor het voortzetten van het bewind. De rechthebbende had een positief banksaldo en een leefgeldrekening waar zij goed mee uitkwam. De bewindvoerder had twijfels over de financiële zelfredzaamheid van de rechthebbende, maar het hof oordeelde dat deze twijfels onvoldoende grond vormden voor het voortzetten van het bewind.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind opgeheven, met de verplichting voor de bewindvoerder om binnen twee maanden na de opheffing een eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de rechthebbende. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.304.370/01
zaak- / rekestnummer rechtbank: 9102069 \ BM VERZ 21-657 sc
beschikking van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022 inzake
[verzoekster] ,
wonende te [verzoekster] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. G.J. Mulder te Amsterdam.
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [belanghebbende 1] h.o.d.n. De VAO-Bewind (hierna te noemen: de bewindvoerder), advocaat mr. A.B. Noordhof te Eindhoven;
- [belanghebbende 2] (hierna te noemen: [belanghebbende 2] );
- [belanghebbende 3] (hierna te noemen: [belanghebbende 3] );
- [belanghebbende 4] (hierna te noemen: [belanghebbende 4] );
- [belanghebbende 5] (hierna te noemen: [belanghebbende 5] ).

1.Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de kantonrechter) van 24 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 23 december 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 september 2021.
2.2
De bewindvoerder heeft op 23 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een mailbericht van de rechthebbende van 30 mei 2022 met bijlagen (een brief met producties 9 t/m 11);
- een mailbericht van de rechthebbende van 17 juni 2022 met bijlagen (een brief met producties 12 t/m 15);
- een mailbericht van de rechthebbende van 20 juni 2022 met bijlagen (een brief met productie 16);
- een mailbericht van de rechthebbende van 28 juni 2022 met bijlage (de beschikking van de kantonrechter van 3 juli 2018).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 juni 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat;
- [belanghebbende 3] ;
- [belanghebbende 4] ;
- [A.] (zijnde de [relatie] van rechthebbende).
De advocaat van de rechthebbende heeft pleitnotities overgelegd.
[belanghebbende 2] en [belanghebbende 5] zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling, maar niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
3.2
Bij beschikking van 3 juli 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland bewind ingesteld over de goederen die aan de rechthebbende (zullen) toebehoren, met benoeming van [belanghebbende 1] h.o.d.n. De VAO-Bewind tot bewindvoerder.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende strekkende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
De rechthebbende verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, – zo begrijpt het hof - primair opheffing van het bewind en subsidiair ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van Dé Bewindvoerders tot opvolgend bewindvoerder.
4.3
De bewindvoerder verzoekt afwijzing van de verzoeken van de rechthebbende.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.2
De rechthebbende is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter om haar verzoek tot opheffing van het bewind af te wijzen. Zij meent dat zij goed in staat is om zelf haar financiële belangen te behartigen. De bewindvoerder meent dat de kantonrechter een juiste beslissing heeft genomen.
Op de standpunten wordt hierna nader ingegaan.
De beoordeling door het hof
5.3
Uit het dictum van de beschikking van de kantonrechter van 3 juli 2018 volgt dat het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende is ingesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, maar uit de inhoud van de beschikking kan worden opgemaakt dat het bewind veeleer is ingesteld omdat er sprake was van problematische schulden van de rechthebbende. Mede gelet op de verklaring van de rechthebbende ter zitting in hoger beroep dat zij destijds vanwege een huurschuld zelf de onderbewindstelling heeft verzocht, houdt het hof het ervoor dat er sprake is van een kennelijke verschrijving van de kantonrechter en dat het bewind is ingesteld omdat de rechthebbende tijdelijk of duurzaam niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van problematische schulden. Het hof wijst hierbij ook op een schriftelijke verklaring van dr. M.A. van Maanen, acute internist ouderengeneeskunde, van 31 maart 2022 (gevoegd als productie 9 bij beroepschrift) waaruit volgt dat er na psychiatrisch onderzoek bij de rechthebbende geen bijzonderheden zijn geconstateerd.
5.4
Gebleken is dat de rechthebbende bedrijfsmatige schulden heeft aan de Belastingdienst die stammen uit 2013. Uit een tweetal brieven van de Ontvanger van de Belastingdienst (het Landelijk Incasso Centrum) van 6 oktober 2020 (gevoegd als productie 2 bij verweerschrift) volgt dat verzoeken tot kwijtschelding daarvan zijn afgewezen, maar dat gezien de hoge leeftijd van de rechthebbende en het feit dat er geen verhaal is in dit geval geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen. Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder naar voren gebracht dat desondanks namens de rechthebbende maandelijks
€ 150,- op deze schulden wordt afgelost. De bewindvoerder stelt dat de Belastingdienst in de toekomst alsnog kan overgaan tot het innen van deze schulden indien de rechthebbende weer betaalcapaciteit heeft en dat de rechthebbende dan mogelijk weer in de financiële problemen zal komen. Wat daar ook van zij, mede gelet op de inhoud van voornoemde brief van de Belastingdienst van 6 oktober 2020 is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de schuld aan de Belastingdienst momenteel als problematisch moet worden aangemerkt. Van andere schulden van de rechthebbende op dit moment is niet gebleken. Ook is ter zitting in hoger beroep naar voren gekomen dat de rechthebbende momenteel een banksaldo van tussen de € 4.000,- en € 4.500,- heeft en dat zij een leefgeldrekening heeft met bankpas, waar zij – ook volgens de bewindvoerder - goed mee uitkomt. De stellingen van de bewindvoerder dat zij twijfelt of de rechthebbende haar financiële belangen zelf kan behartigen omdat zij onvoldoende aandacht heeft voor haar financiën en daarnaast mogelijk in de toekomst te maken krijgt met hoge advocaatkosten en dus financiële problemen aangezien zij een procedure is gestart met betrekking tot de onderhoudsproblemen aan haar huurwoning, vormen in het licht van bovenstaande naar het oordeel van het hof onvoldoende grond voor voortzetting van de onderbewindstelling. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat zoon [belanghebbende 3] en dochter [belanghebbende 4] ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard dat zij bereid zijn om de rechthebbende indien nodig te helpen met het beheren van haar financiën, zonder daarbij overigens aansprakelijkheid voor enige schuld op zich te nemen.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de noodzaak voor het bewind niet (meer) bestaat en het bewind dient te worden opgeheven.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) van 24 september 2021, en opnieuw rechtdoende:
heft het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] , met ingang van heden op;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door de rechthebbende voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) overlegt;
draagt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW op een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) in verband met doorhaling in het centraal curatele- en bewindregister.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, A.V.T. de Bie en M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.