ECLI:NL:GHAMS:2022:2531

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
23-002561-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving door wilsonbekwame moeder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, de zoon van de wilsonbekwame moeder, was beschuldigd van het wederrechtelijk beroven van de vrijheid van zijn moeder, die op dat moment onder een rechterlijke machtiging viel op grond van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ). De tenlastelegging betrof het meenemen van zijn moeder van haar woning naar een andere locatie, waar zij drie dagen verbleven, zonder de curator of zorginstelling op de hoogte te stellen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 januari 2019 zijn moeder heeft meegenomen naar een andere woning, terwijl zij wilsonbekwaam was en er een rechterlijke machtiging was afgegeven voor haar opname. De advocaat-generaal en de raadsman hebben beiden gepleit voor vrijspraak. Het hof heeft overwogen dat, hoewel de verdachte de rechterlijke machtiging heeft gefrustreerd en de positie van de curator niet in acht heeft genomen, er onvoldoende bewijs was dat hij zijn moeder tegen haar wil heeft meegenomen of haar vrijheid heeft ontnomen.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van bewijs voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, zelfs in situaties waarin de verdachte zich niet aan de wettelijke bepalingen houdt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002561-21
datum uitspraak: 30 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-306380-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 29 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 te Wormer, gemeente Wormerland en/of Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door, terwijl die [slachtoffer] wilsonbekwaam was en/of er voor die [slachtoffer] een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen was afgegeven,
  • die [slachtoffer] vanuit haar woning te verplaatsen naar een woning aan de [adres 2] en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer] drie, althans een of meer, dagen op die locatie (aan de [adres 2]) te houden en/of
  • die locatie (aan de [adres 2]) niet kenbaar te maken aan de curator van die [slachtoffer] en/of de zorginstelling waar de rechterlijke machtiging ten uitvoer zou worden gelegd en/of de politie, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte dient wordt vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Op 17 januari 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland op grond van de (toen geldende) Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen een voorlopige machtiging afgegeven om mevrouw [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]), de moeder van verdachte, voor een half jaar te laten opnemen op een gesloten afdeling van een verpleeginrichting omdat zij, kort gezegd, leed aan vasculaire dementie en er naar het oordeel van de rechter voldaan was aan de criteria die gelden voor een dergelijke machtiging. In het kader van de indicatiestelling die aan het verzoek tot het verstrekken van de machtiging vooraf is gegaan, is [slachtoffer] wilsonbekwaam geacht. [slachtoffer] zou, volgens de beoordelend arts, niet langer in staat zijn haar persoonlijke en zakelijke belangen naar behoren te behartigen. Op 29 juni 2018 was [slachtoffer] al door de kantonrechter onder curatele gesteld en is een curator benoemd.
Uit het dossier is genoegzaam gebleken dat de verdachte [slachtoffer] op 29 januari 2019 heeft meegenomen van haar woning naar een woning aan de [adres 2] en dat zij daar een paar dagen hebben verbleven, totdat de politie hen in die woning aantrof. De verdachte heeft verklaard dat hij wist van de rechterlijke machtiging en met [slachtoffer] op laatstgenoemd adres wilde verblijven totdat de termijn van de tenuitvoerlegging van rechterlijke machtiging van twee weken zou zijn verstreken, waarna nieuw onderzoek zou moeten worden gedaan naar de geestelijke gesteldheid van [slachtoffer].
De vraag die het hof voorligt, is of de verdachte zich met de voornoemde gedragingen schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van [slachtoffer].
Het hof overweegt dat het de verdachte valt te verwijten dat hij zich niets gelegen heeft laten liggen aan de positie van de curator van [slachtoffer] noch aan voornoemde rechtelijke machtiging en dat hij de tenuitvoerlegging daarvan – in elk geval enige tijd – heeft gefrustreerd. Echter brengt deze vorm van eigenrichting niet het bewijs met zich dat de verdachte [slachtoffer] tegen haar wil naar de woning op de [adres 2] heeft meegenomen en daar heeft gehouden. Nu het dossier ook overigens onvoldoende aanknopingspunten biedt voor bewezenverklaring van het hem ten laste gelegde, dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. H.A. van Eijk en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 augustus 2022.