ECLI:NL:GHAMS:2022:2591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.308.637/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige en verlenging van machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder en de grootmoeder oefenden gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige], maar de rechtbank had op verzoek van de moeder bepaald dat zij eenhoofdig met het gezag werd belast. De grootmoeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de moeder en de grootmoeder opnieuw gezamenlijk het gezag uitoefenen. De grootmoeder verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkgezin bij haar toe te wijzen. De GI en de moeder verzochten om bekrachtiging van de bestreden beschikking, die de machtiging tot uithuisplaatsing verlengde tot 24 december 2022. Het hof oordeelde dat het voor [minderjarige] het beste is om te blijven waar hij nu is, totdat het terug-naar-huis-onderzoek is afgerond. Het hof benadrukte dat de GI over alle relevante rapportages moet beschikken en dat de uithuisplaatsing voorlopig noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.308.637/01
zaaknummer rechtbank: C/15/321732 / JU RK 21-2006
beschikking van de meervoudige kamer van 6 september 2022 inzake
[de grootmoeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
locatie Velserbroek,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), en
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
Stichting [X] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem, hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter) van 22 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- een beroepschrift van de zijde van de grootmoeder met bijlagen, ingekomen op 22 maart 2022,
- een verweerschrift van de zijde van de moeder van 31 mei 2022,
- een bericht van de zijde van de GI van 20 juni 2022,
- een bericht van de zijde van Stichting [X] van 22 juli 2022.
2.2
Op 6 juli 2022 heeft het hof de grootmoeder ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De gronden daarvoor zijn opgenomen in het proces-verbaal van uitspraak als bedoeld in artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De mondelinge behandeling is vervolgens aangehouden, vanwege het belang om deze zaak gelijktijdig te behandelen met de zaak met zaaknummer 200.307.053/01.
2.3
De mondelinge behandeling is op 25 juli 2022 voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F.R. Menso, en
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
[Y] van Stichting [X] was gedurende een deel van de zitting via videoverbinding aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een zoon: [minderjarige] , geboren [in] 2013 in [plaats A] .
3.2
[minderjarige] verblijft sinds september 2020 bij [X] in [plaats B] op een plaats voor tijdelijk verblijf. Hij kwam daar al sinds juli 2019 logeren in het weekend.
3.3
De rechtbank heeft [minderjarige] op 24 december 2020 onder toezicht gesteld en voor [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder afgegeven. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn sindsdien telkens verlengd.
3.4
De moeder en de grootmoeder (moederszijde) oefenden vanaf 9 september 2015 gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] , nadat zij bij de rechtbank hadden verzocht om het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft op 18 november 2021 op verzoek van de moeder bepaald dat de moeder eenhoofdig met het gezag wordt belast. De grootmoeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft bij afzonderlijke uitspraak van vandaag deze beslissing vernietigd en het inleidende verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen. De moeder en de grootmoeder oefenen dus opnieuw gezamenlijk het gezag uit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot uiterlijk 24 december 2022.
4.2
De grootmoeder verzoekt, met (zo begrijpt het hof: gedeeltelijke) vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog af te wijzen en – voor zover wettelijk mogelijk – een machtiging uithuisplaatsing in een netwerkgezin bij grootmoeder toe te wijzen.
4.3
De GI verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten en advies van de raad
5.1
De grootmoeder maakt zich zorgen, omdat [minderjarige] nu al jarenlang bij [X] verblijft, terwijl dat een tijdelijke plek is. Er is al eerder vastgesteld dat [minderjarige] daar te lang zit en niet meer op zijn plek is. In een eerdere beschikking (28 mei 2021) is genoemd dat de groep te groot zou zijn voor [minderjarige] en dat voor de langere termijn wellicht een andere plek nodig zal zijn. De grootmoeder wil daarom dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor korte tijd wordt verlengd, zodat duidelijk is dat nu echt vastgesteld moet worden waar [minderjarige] op langere termijn kan opgroeien. De grootmoeder zou het liefst zien dat [minderjarige] bij de moeder opgroeit en dat zij als achtervang voor de zorg van [minderjarige] fungeert als het niet goed met de moeder gaat.
5.2
De GI heeft benadrukt dat [minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid over waar hij uiteindelijk gaat opgroeien. De GI gaat [minderjarige] zo snel mogelijk aanmelden voor een ‘terug-naar-huis-onderzoek’ bij Parlan. Uit dat onderzoek moet blijken of [minderjarige] het beste bij de moeder, bij de grootmoeder of op een andere plek kan opgroeien. Omdat zo’n onderzoek tijd kost, moet de machtiging tot uithuisplaatsing worden verlengd.
5.3
De moeder heeft destijds ingestemd met de uithuisplaatsing, omdat ze toen – en nu – nog niet voor [minderjarige] kon zorgen en het allerbeste voor [minderjarige] wil. Een plaatsing bij de grootmoeder is niet goed voor [minderjarige] , omdat de moeder en de grootmoeder een moeizame relatie hebben en de grootmoeder niet lijkt te beseffen dat [minderjarige] niet haar kind is.
De moeder heeft binnenkort een tweede intake gesprek bij de specialistische ggz organisatie de Viersprong. De moeder hoopt door middel van de hulpverlening op termijn zelf weer voor [minderjarige] te kunnen zorgen en dat ze bij de Viersprong systeemtherapie voor de grootmoeder en haarzelf kan volgen. Op dit moment moet de uithuisplaatsing worden verlengd.
5.4
De raad heeft geadviseerd om de uithuisplaatsing te verlengen, omdat terugplaatsing op dit moment schadelijk zou zijn voor [minderjarige] . De moeder is nu nog onvoldoende stabiel. De grootmoeder biedt [minderjarige] onvoldoende structuur en plaatst [minderjarige] in een loyaliteitsconflict. Het is belangrijk dat het perspectief van [minderjarige] in de komende periode wordt bepaald.
Wettelijk kader
5.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Deze maatregel kan verlengd worden op grond van artikel 1:265c, tweede lid, BW.
Beoordeling door het hof
5.6
Op dit moment kan de moeder nog niet de zorg, structuur en stabiliteit bieden die [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] krijgt hulpverlening bij Triversum omdat hij onder meer veel last heeft van boze buien, heftige emoties en brutaal gedrag. Het terug-naar-huis-onderzoek moet nog plaatsvinden. Het is daarom nu nog niet duidelijk of [minderjarige] bij de grootmoeder, ook voor de wat langere termijn, wel op de juiste plek zou zijn. Het beëindigen van de uithuisplaatsing of het verkorten van de periode waarover de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is daarom niet verantwoord. Het is voor [minderjarige] het beste om zo lang het terug-naar-huis-onderzoek duurt te blijven op de plek waar hij nu is: [X] .
5.7
Het hof benadrukt dat het van belang is dat de GI ook beschikt over de rapportages van Triversum die diagnostisch onderzoek gedaan heeft bij [minderjarige] . Over dit traject en de effecten van de behandeling is nog veel onduidelijk. De GI heeft hierover mededelingen gedaan op zitting, maar schriftelijke stukken ontbreken. Het is belangrijk dat de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek en het verloop van de hulpverlening op schrift worden overgelegd, zodat bij beslissingen over [minderjarige] bij belanghebbenden, de raad en de rechter alle belangrijke informatie bekend is. Ook voor het terug-naar-huis-onderzoek zijn die schriftelijke stukken van groot belang. Over de kwaliteit van de omgang tussen [minderjarige] en de grootmoeder is eveneens nog veel onduidelijk. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing deed de grootmoeder een deel van de opvoeding en de verzorging van [minderjarige] . Na twee jaar uithuisplaatsing brengen [minderjarige] en de grootmoeder nog steeds weinig tijd samen door en is er bovendien altijd een begeleider bij. Het hof acht het van belang dat grootmoeder aan de hand van schriftelijke verslaglegging een terugkoppeling kan krijgen, zodat zij deze observaties van professionele hulpverleners kan gebruiken in het contact met [minderjarige] . Ook komt zo meer objectieve informatie beschikbaar over de opvoedvaardigheden van de grootmoeder.
5.8
De machtiging is voorlopig nog noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking,
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 6 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.