ECLI:NL:GHAMS:2022:2649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
11 september 2022
Zaaknummer
200.307.704/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken, inclusief vakantieregeling, hoofdverblijf en kinderbijdrage

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 13 september 2022, gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van drie minderjarige kinderen, alsook de vaststelling van hun hoofdverblijfplaats en de kinderbijdrage. De ouders, de man en de vrouw, zijn in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling waren vastgesteld. De man verzoekt om de hoofdverblijfplaats van alle kinderen bij hem te bepalen, terwijl de vrouw verzoekt om de hoofdverblijfplaats van alle kinderen bij haar te vestigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man is en die van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vrouw. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen en de zorgregeling is in de bestreden beschikking vastgesteld. Het hof heeft de grieven van beide partijen besproken en geconcludeerd dat de zorgregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld, in stand blijft. De ouders zijn geadviseerd om de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen in onderling overleg te bespreken, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De kinderbijdrage is opnieuw vastgesteld, waarbij de man een bijdrage van € 114,- per kind per maand moet betalen voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De paspoorten van de kinderen worden beheerd door de ouder waar het kind staat ingeschreven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.307.704/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/307353 FA RK 20-4852
beschikking van de meervoudige kamer van 13 september 2022 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Klein te IJmuiden,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ).
Hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 9 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de man, op 8 maart 2022;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep van de vrouw, op 25 april 2022;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man, op 3 juni 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 20 april 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 15 juli 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 22 juli 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 26 juli 2022 met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de man van 3 augustus 2022 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S Regout.
Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (in maart 2020 verbroken) relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2013 te [gemeente] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2015 te [gemeente] ;
- [minderjarige 3] , [in] 2017 te [gemeente] .
De man heeft de kinderen erkend en partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij tussenbeschikking van 3 maart 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling). De beslissing over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: de kinderbijdrage) is daarbij pro forma aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vrouw bepaald en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man. De rechtbank heeft een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen de ene week van woensdag na school tot zaterdagavond 19:00 uur en de andere week van donderdag na school tot zondagochtend 11:00 uur bij de vrouw verblijven, waarbij de man de kinderen op zaterdagavond ophaalt bij de vrouw en de vrouw de kinderen op zondagochtend naar de man brengt. De vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld conform het concept-ouderschapsplan van de vrouw, als bijlage 1 aangehecht aan de beschikking, met uitzondering van eerste kerstdag, welke dag de kinderen jaarlijks wisselend bij de man respectievelijk vrouw verblijven. De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat de man de vrouw met ingang van 1 april 2021 voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een kinderbijdrage van € 105,- per kind per maand dient te betalen.
In principaal hoger beroep
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking deels te vernietigen en te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man hebben. Daarnaast verzoekt de man een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen de ene week van donderdag uit school tot zaterdagavond 19:00 uur bij de vrouw verblijven, en de andere week van donderdag uit school tot zondag 11:00 uur. De man verzoekt de volgende vakantieregeling vast te stellen:
- in de vakanties van één week dient de reguliere zorgregeling door te lopen;
- in de meivakantie verblijven de kinderen de eerste week bij de man van zondag tot zondag aansluitend op de vaste wisseldagen. De tweede week verblijven de kinderen bij de vrouw tot zondagochtend volgens het vaste wisselmoment om 11:00 uur. Het jaar daarop andersom;
- in de zomervakantie verblijven de kinderen de eerste twee weken bij de vrouw, vervolgens twee weken bij de man, daarna een week bij de vrouw en een week bij de man waarbij het wisselmoment zondagochtend is. De volgorde wisselt jaarlijks;
- in de kerstvakantie van 2022 verblijven de kinderen de eerste week bij de man van zondag tot zondag en de tweede week bij de vrouw van zondag tot zondag. Eerste kerstdag verblijven de kinderen bij de man en tweede kerstdag bij de vrouw. In 2023 verblijven de kinderen eerste kerstdag bij de vrouw en tweede kerstdag bij de man. Een kerstdag die niet valt in de week van de betreffende ouder heeft dan de zorg van 11:00 uur tot 11:00 uur de daaropvolgende dag;
- de kinderen verblijven oudejaarsavond 2022 bij de man en oudejaarsavond 2023 bij de vrouw. De volgorde van de weken en dagen jaarlijks wisselend;
- de kinderen verblijven eerste paasdag 2022 bij de vrouw van zondagochtend 11:00 uur tot maandagochtend 11:00 uur en het jaar erop op tweede paasdag. Deze regeling geldt ook voor Pinksteren.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
- dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] (alsmede [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) bij de vrouw wordt bepaald en dat zij de identiteitsbewijzen van de kinderen in beheer zal hebben (en dat de man deze documenten na ommekeer van zijn buitenlandse vakantie binnen een week na thuiskomst aan de vrouw zal retourneren);
- dat de wisselmomenten gedurende de vakanties conform punt 11 en punt 12 van het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel gelden;
- dat de kinderen in de even jaren eerste kerstdag bij de vrouw doorbrengen en tweede kerstdag bij de man, en in de oneven jaren omgekeerd (van 20:00 uur tot 20:00 uur). Tijdens Oud en Nieuw verblijven de kinderen in de even jaren bij de vrouw van 20:00 uur tot 20:00 uur en in de oneven jaren bij de man van 20:00 uur tot 20:00 uur;
- en voorts, na wijziging van haar verzoek ter zitting, dat de man met ingang van 1 april 2021 een kinderbijdrage ten behoeve van de kinderen dient te voldoen van € 229,- per kind per maand, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag en ingangsdatum.
Tevens heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep verzocht om de reguliere zorgregeling te wijzigen in de zin dat de kinderen niet tot zaterdagavond 19:00 uur, maar tot zondagochtend 11.00 uur bij haar verblijven.
4.5
De man verzoekt de vrouw in haar verzoek ten aanzien van de identiteitsbewijzen niet-ontvankelijk te verklaren en de overige verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderdeel gezamenlijk bespreken.
Hoofdverblijf en reguliere zorgregeling
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.3
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de zorgregeling ten onrechte heeft vastgesteld zoals is neergelegd in de bestreden beschikking. De vrouw kan de kinderen op woensdag niet zelf uit school ophalen en laat de kinderen door een andere ouder ophalen. Dat vinden de kinderen niet prettig. De man is beschikbaar om de kinderen op de woensdag op te vangen. De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de kinderen voortaan tot zondagochtend 11:00 uur bij de vrouw verblijven. De man wil ook graag één weekenddag met de kinderen hebben. De zorgregeling verloopt goed.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen is de man van mening dat de hoofdverblijfplaats van alle kinderen bij de man moet worden bepaald omdat hij altijd de hoofdverzorger is geweest en het meest voor de kinderen zorgt. Bovendien heeft de vrouw mogelijk in de toekomst verhuisplannen, aldus de man.
5.4
De vrouw is van mening dat de zorgregeling op de juiste wijze is vastgesteld door de rechtbank. Op woensdag werkt de vrouw, maar dan worden de kinderen opgevangen door haar moeder, bij de vrouw thuis. Het is op zaterdagavond, als de kinderen om 19:00 uur worden opgehaald door de man, erg druk. De vrouw ziet daarom liever dat de kinderen voortaan op zondagochtend door de man worden opgehaald. De wisselmomenten verlopen niet goed omdat de man schreeuwt waar de kinderen bij zijn.
Met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen is de vrouw van mening dat deze voor alle drie de kinderen bij haar moet worden bepaald. Op die manier is er geen onderscheid tussen de kinderen. Bovendien heeft zij recht op een hoger kindgebonden budget als alle drie de kinderen bij haar staan ingeschreven. Er zijn geen plannen om te verhuizen naar buiten [plaats A] , aldus de vrouw.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de zorgregeling in stand te laten. Dat de kinderen op woensdag door hun oma worden opgevangen, is een normale, gezonde situatie. De raad adviseert de ouders te kijken op de website van Villa Pinedo. Op die manier kunnen de ouders (meer) inzicht krijgen in het effect dat hun strijd heeft op de ontwikkeling van de kinderen. Het is belangrijk dat de ouders stappen zetten om tot een verbetering in hun samenwerking als ouders te komen. Er is al jarenlang hulpverlening betrokken, maar dit heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie. De situatie moet verbeteren in het belang van de kinderen.
Met betrekking tot het hoofdverblijf van de kinderen heeft de raad aangegeven dat het voor kinderen belangrijk is dat zij weten wanneer zij bij welke ouder verblijven, en niet zozeer waar zij ingeschreven staan. Voor het bepalen van het hoofdverblijf is de zorgregeling leidend. Het is van belang dat tussen de kinderen geen onderscheid wordt gemaakt en het is niet nodig om aan de kinderen te melden dat één kind bij de man woont en twee kinderen bij de vrouw, zij moeten daarmee niet worden belast. Het advies van de raad is om vooral zakelijk naar het hoofdverblijf te kijken, nu de zorg min of meer gelijk over de ouders is verdeeld. Als de inschrijving bij een van de ouders financieel beter uitpakt, wat ten goede komt aan de kinderen, dan adviseert de raad daarvoor te kiezen.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de kinderen voortaan telkens pas op zondag 11:00 uur worden opgehaald door de man, zal het hof afwijzen. Het hof is van oordeel dat de man ook in het weekend tijd met de kinderen moet kunnen doorbrengen. In de door de rechtbank vastgestelde regeling heeft de man één volledige zondag in de twee weken met de kinderen en als het voorstel van de vrouw zou worden gevolgd, zou die volledige weekenddag wegvallen. Het ophalen op de zaterdag om 19.00 uur eens in de twee weken is niet zodanig bezwaarlijk gebleken dat die weekenddag daarvoor moet wijken.
Het verzoek van de man om de zorgregeling bij de vrouw altijd op donderdag in plaats van eens in de twee weken op woensdag te laten ingaan, zal het hof eveneens afwijzen. Hoe de vrouw de opvang van de kinderen uit school in haar zorgtijd regelt, is aan haar. Het hof onderschrijft het standpunt van de raad dat het een normale situatie is dat de kinderen na schooltijd in hun eigen huis worden opgevangen door hun oma, die zij op die manier regelmatig zien. Het hof zal de zorgregeling zoals deze door de rechtbank is bepaald, in stand laten.
5.7
Ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen overweegt het hof als volgt. De zorgregeling die tussen partijen geldt, houdt in dat de zorg voor de kinderen min of meer gelijk is verdeeld. Om die reden is ook het hoofdverblijf van de kinderen door de rechtbank over partijen verdeeld, waarbij [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vrouw. Het hof ziet in hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd geen aanleiding om dit te wijzigen, temeer nu de verdeling van het hoofdverblijf van de kinderen door de vrouw in eerste aanleg op die manier is verzocht. Anders dan de man meent, is niet de zorgverdeling tijdens de samenleving van partijen, wat daar overigens ook van zij, maar de actuele zorgverdeling doorslaggevend voor de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De financiële consequenties van de inschrijving van een kind op een adres zijn voor het hof niet bepalend; de door de rechtbank op verzoek van de vrouw gegeven verdeling van het hoofdverblijf is te rijmen met de verdeling van de zorgtaken. Indien partijen er samen voor zouden kiezen om het gestelde financiële voordeel te benutten, kunnen zij in onderling overleg tot een aanpassing van het hoofdverblijf komen. Dit alles betekent dat de beslissing van de rechtbank dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vrouw, in stand blijft. Uit niets is gebleken dat de vrouw voornemens is om te verhuizen. Zij heeft in de stukken en ter zitting in hoger beroep benadrukt dat de kinderen zijn geworteld in [plaats A] en dat zij daar zal blijven wonen. Het hof wil partijen nog wel in overweging geven dat het belangrijk is dat de drie kinderen gelijk behandeld worden, dus ook in financieel opzicht. Het kan niet zo zijn dat [minderjarige 1] meer krijgt omdat hij zijn hoofdverblijf bij de man heeft. Het is daarom raadzaam dat partijen, bij de invulling van de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen, de bestedingen aanpassen aan het beschikbare budget bij beide ouders.
5.8
Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking op deze twee punten zal bekrachtigen.
Vakantieverdeling en feestdagen
5.9
Partijen twisten voorts over de vakantieverdeling. In de bestreden beschikking is een vakantieverdeling bepaald conform het concept-ouderschapsplan dat de vrouw had ingediend. Beide partijen zijn het hier niet mee eens. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw, bij de pleitaantekeningen, een schema voor de vakantieverdeling overgelegd. De man heeft hier, op bepaalde onderdelen, verweer tegen gevoerd. Ter zitting is door partijen voor een groot deel overeenstemming bereikt over de te gelden vakantieverdeling. Het hof zal hierna per vakantie beschrijven welke regeling geldt.
5.1
Ten aanzien van de herfstvakantie en de voorjaarsvakantie hebben partijen overeenstemming bereikt. De kinderen zullen de herfstvakantie het ene jaar bij de ene ouder doorbrengen en het andere jaar bij de andere ouder. In de even jaren verblijven de kinderen de herfstvakantie bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw. In 2022 verblijven de kinderen in de herfstvakantie bij de man en in 2023 bij de vrouw. De herfstvakantie en de voorjaarsvakantie wisselen elkaar af. Dit wil zeggen dat in de even jaren, waarin de kinderen de herfstvakantie bij de man verblijven, zij de voorjaarsvakantie bij de vrouw verblijven en in de oneven jaren andersom. In 2023 (een oneven jaar) betekent dit dat de kinderen de voorjaarsvakantie bij de man verblijven omdat zij de herfstvakantie in 2023 bij de vrouw verblijven.
5.11
Ten aanzien van de kerstvakantie hebben partijen geen overeenstemming bereikt. Het hof zal bepalen dat de kerstvakantie gelijkelijk wordt verdeeld. De kinderen brengen in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie bij de vrouw door en de tweede week van de kerstvakantie bij de man, en in de oneven jaren omgekeerd. In 2022 (een even jaar) brengen de kinderen dus de eerste week van de kerstvakantie bij de vrouw door en de tweede week bij de man. Het wisselmoment tijdens de kerstvakantie zal het hof bepalen op zaterdag 19:00 uur, conform het voorstel van de vrouw. De kinderen brengen in de even jaren eerste kerstdag, vanaf kerstavond 19:00 uur, bij de man door en tweede kerstdag, vanaf tweede kerstdag 11:00 uur bij de vrouw, en in de oneven jaren omgekeerd. In 2022 (een even jaar) verblijven de kinderen dus eerste kerstdag bij de man en tweede kerstdag bij de vrouw. Met betrekking tot Oud en Nieuw overweegt het hof dat de kinderen in de even jaren Oud en Nieuw van 11:00 uur tot 1 januari 11:00 uur bij de man doorbrengen en in de oneven jaren bij de vrouw. De kinderen verblijven dus Oud en Nieuw 2022/2023 bij de man en Oud en Nieuw 2023/2024 bij de vrouw.
5.12
Ten aanzien van Pasen en Pinksteren overweegt het hof als volgt. De man heeft aangegeven dat hij het belangrijk vindt dat de kinderen met Pasen bij hem verblijven. De paasdagen kunnen, als het aan de man ligt, gesplitst worden zodat zij eerste paasdag bij de ene ouder verblijven en tweede paasdag bij de andere ouder. De kinderen verblijven toch altijd met Pinksteren al bij de man omdat de kinderen, volgens de reguliere zorgregeling, altijd op zondag en maandag bij de man verblijven. De vrouw heeft, in het door haar overgelegde schema, verzocht te bepalen dat Pasen en Pinksteren elkaar afwisselen. Het hof zal het verzoek van de vrouw volgen omdat, in het voorstel van de man uitsluitend de paasdagen, maar niet de pinksterdagen verdeeld worden, terwijl een verdeling van deze extra vrije dagen wel in de rede ligt. Het hof zal bepalen dat de kinderen in de oneven jaren Pasen bij de man verblijven en in de even jaren bij de vrouw. Dat betekent dat in 2023 (een oneven jaar) de kinderen tijdens Pasen (beide dagen) bij de man verblijven en Pinksteren (beide dagen) bij de vrouw. In 2024 (een even jaar) verblijven de kinderen tijdens Pasen (beide dagen) bij de vrouw en Pinksteren (beide dagen) bij de man.
5.13
Met betrekking tot de verdeling van Koningsdag hebben partijen ter zitting in hoger beroep overeenstemming bereikt. De kinderen verblijven in de oneven jaren Koningsdag bij de man en in de even jaren bij de vrouw. In 2023 (een oneven jaar) verblijven de kinderen dus op Koningsdag (vanaf 11:00 uur) bij de man.
5.14
Ten aanzien van de meivakantie hebben partijen ook overeenstemming bereikt. De meivakantie zal gelijkelijk worden verdeeld waarbij de kinderen in de oneven jaren de eerste week van de vakantie bij de vrouw verblijven en de tweede week bij de man, in de even jaren omgekeerd. Het wisselmoment tijdens de meivakantie is zaterdag 19:00 uur, conform het voorstel van de vrouw.
5.15
De man is ter zitting in hoger beroep akkoord gegaan met het voorstel van de vrouw dat Hemelvaart zal meelopen met de reguliere zorgregeling. Dit wil zeggen dat de kinderen Hemelvaart doorbrengen bij de ouder waar zij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling verblijven.
5.16
De zomervakantie is tussen partijen in geschil. De vrouw verzoekt de zomervakantie gelijkelijk te verdelen waarbij de kinderen drie aaneengesloten weken bij ieder van de ouders verblijven. De man stelt zich op het standpunt dat drie aaneengesloten weken een te lange periode is voor de kinderen. Hij verzoekt te bepalen dat de zomervakantie wordt verdeeld waarbij de kinderen twee weken bij de ene ouder verblijven, twee weken bij de andere ouder, dan weer één week bij de ene ouder en vervolgens één week bij de andere ouder. Het hof zal bepalen dat de ouders de kinderen de helft van de zomervakantie bij zich hebben gedurende drie aaneengesloten weken. De leeftijd van de kinderen staat aan een dergelijke verdeling niet in de weg en bovendien stelt dit beide ouders in de gelegenheid met de kinderen op vakantie te gaan, waarbij er ook (indien gewenst) tijd is om vakantiedagen thuis door te brengen. In de oneven jaren verblijven de kinderen de eerste drie weken van de zomervakantie, die ingaat op de vrijdag voorafgaand aan de zomervakantie uit school, bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw, in de even jaren andersom. Dit wil zeggen dat de kinderen in 2023 (een oneven jaar) de eerste drie weken bij de man verblijven vanaf vrijdag voorafgaand aan de zomervakantie uit school en de laatste drie weken bij de vrouw. Het wisselmoment tijdens de zomervakantie is zaterdag 19:00 uur, conform het voorstel van de vrouw. Het hof gaat ervan uit dat beide ouders gedurende hun deel van de vakantie de kinderen, als zij daaraan behoefte hebben, zullen laten (beeld)bellen met de andere ouder.
5.17
Voor iedere vakantie geldt dat de vakantie begint vanaf de vrijdag voorafgaand aan de vakantie, uit school.
5.18
Ten aanzien van Vaderdag en Moederdag hebben partijen overeenstemming bereikt. De kinderen verblijven op Vaderdag bij de man vanaf de avond voorafgaand aan Vaderdag 19:00 uur en Moederdag bij de vrouw vanaf de avond voorafgaand aan Moederdag 19:00 uur.
5.19
Het voorgaande resulteert in onderstaand schema:
Herfstvakantie
Even jaren: bij de man
Oneven jaren: bij de vrouw
Kerstvakantie
Even jaren: eerste week bij de vrouw en tweede week bij de man
Oneven jaren: eerste week bij de man en tweede week bij de vrouw
Het wisselmoment tijdens de kerstvakantie is zaterdag 19:00 uur
Eerste kerstdag
Even jaren: vanaf kerstavond 19:00 uur bij de man
Oneven jaren: vanaf kerstavond 19:00 uur bij de vrouw
Tweede kerstdag
Even jaren: vanaf tweede kerstdag 11:00 uur bij de vrouw
Oneven jaren: vanaf tweede kerstdag 11:00 uur bij de man
Oud en Nieuw
Even jaren: bij de man vanaf 31 december 11:00 uur tot 1 januari 11:00 uur
Oneven jaren: bij de vrouw vanaf 31 december 11:00 uur tot 1 januari 11:00 uur
Voorjaarsvakantie
Even jaren: bij de vrouw
Oneven jaren: bij de man
Pasen
Even jaren: beide paasdagen bij de vrouw
Oneven jaren: beide paasdagen bij de man
Pinksteren
Even jaren: beide pinksterdagen bij de man
Oneven jaren: beide pinksterdagen bij de vrouw
Koningsdag
Even jaren: vanaf 11:00 uur bij de vrouw
Oneven jaren: vanaf 11:00 uur bij de man
Meivakantie
Even jaren: eerste week bij de man en tweede week bij de vrouw
Oneven jaren: eerste week bij de vrouw en tweede week bij de man
Het wisselmoment tijdens de meivakantie is zaterdag 19:00 uur
Hemelvaart
De kinderen verblijven bij de ouder waar zij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling verblijven
Zomervakantie
Even jaren: de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man
Oneven jaren: de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw
Het wisselmoment tijdens de zomervakantie is zaterdag 19:00 uur
Vaderdag
Bij de man vanaf de avond voorafgaand aan Vaderdag 19:00 uur
Moederdag
Bij de vrouw vanaf de avond voorafgaand aan Moederdag 19:00 uur
Paspoorten
5.2
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij de paspoorten/identiteitsbewijzen van de kinderen in beheer zal hebben. Door de rechtbank is hier volgens de vrouw ten onrechte niet over beslist. De man is van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk is omdat een dergelijk zelfstandig verzoek niet in hoger beroep kan worden ingediend op basis van artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
5.21
Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof betreft het verzoek van de vrouw geen nieuw zelfstandig verzoek als bedoeld in artikel 362 Rv, nu de vrouw in eerste aanleg zelfstandige verzoeken heeft gedaan. De vrouw mag haar verzoek in hoger beroep binnen de grenzen van de goede procesorde vermeerderen. Nu zij dat heeft gedaan, is zij ontvankelijk in haar verzoek.
Het hof zal bepalen dat de beheerder van de paspoorten de ouder is waar het betreffende kind staat ingeschreven. Dit wil zeggen dat de man het paspoort/identiteitsbewijs van [minderjarige 1] in beheer heeft en de vrouw de paspoorten/identiteitsbewijzen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De paspoorten/identiteitsbewijzen van de kinderen dienen tijdig te worden afgegeven aan de andere ouder, indien die ouder met de kinderen op vakantie wil, en na afloop van de vakantie over en weer te worden geretourneerd.
Kinderbijdrage
5.22
Het hof begrijpt de grieven van de vrouw en de man aldus dat de ingangsdatum van de kinderbijdrage niet juist is bepaald, een onjuist zorgkortingspercentage is gehanteerd, de kinderbijdrage door de rechtbank onjuist is vastgesteld en ten onrechte is bepaald dat de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 1] door de man worden voldaan en van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] door de vrouw.
5.23
De behoefte van de kinderen is bepaald op € 523,- per kind per maand in 2021. Deze behoefte is tussen partijen niet in geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
5.24
De vrouw heeft in hoger beroep aanvankelijk verzocht om vaststelling van de door de rechtbank bepaalde bijdrage van € 105,- per kind per maand, maar dan voor alle drie de kinderen, uitgaande van haar verzoek over het hoofdverblijf. Ter zitting in hoger beroep heeft zij haar verzoek ten aanzien van de kinderbijdrage vermeerderd. Zij verzoekt een kinderbijdrage te bepalen van € 229,- per kind per maand. De vrouw mag haar verzoek in hoger beroep vermeerderen en door de advocaat van de man is de omvang van het geschil ook op die manier opgevat. De advocaat van de man heeft immers in zijn pleitaantekeningen gereageerd op de eerder aan de zijde van de vrouw ingebrachte producties waarop de vrouw haar berekening baseert en heeft vermeld welke bedragen zijns inziens tot uitgangspunt moeten worden genomen, waarbij ook de man ervan uit gaat dat de kinderbijdrage opnieuw berekend moet worden. Het hof zal daarom de kinderbijdrage opnieuw berekenen, met inachtneming van alle door partijen ingediende financiële stukken.
Ingangsdatum
5.25
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum door de rechtbank niet op 1 april 2021 had moeten worden bepaald. Het verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage is ingediend op 18 januari 2021 en vanaf die datum had de man rekening kunnen houden met een eventuele kinderbijdrage. De ingangsdatum moet dan ook worden bepaald op 18 januari 2021, aldus de vrouw. De man is van mening dat de ingangsdatum ten onrechte is bepaald op 1 april 2021, omdat hij in april en mei 2021 de volledige zorg droeg voor de kinderen en alles betaalde.
5.26
Het hof overweegt als volgt. Bij het bepalen van de ingangsdatum van een te betalen kinderbijdrage kan aansluiting worden gevonden bij de datum waarop het inleidend processtuk is ingediend. Het hof ziet echter aanleiding om in dit geval de ingangsdatum van de te betalen kinderbijdrage te bepalen op 1 juni 2021. In de periode gelegen vóór 1 juni 2021 is onduidelijk gebleven hoe partijen het financieel precies hadden geregeld voor de kinderen en daarbij hebben partijen in die periode aan birdnesting gedaan. Wel staat vast dat beide partijen aan de kosten en lasten van de woning hebben bijgedragen. In de periode voorafgaand aan 1 juni 2021 hebben partijen dus gezamenlijk een financiële huishouding gevoerd voor de kinderen. Het ligt daarom in dit geval niet in de rede om over de periode gelegen voor 1 juni 2021 een kinderbijdrage te bepalen.
Draagkracht ouders
5.27
Bij het bepalen van een te betalen kinderbijdrage dient de draagkracht van beide ouders te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2021 vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1000)]. Deze benadering houdt in dat op het netto besteedbaar inkomen (NBI) 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.000,- aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
5.28
De rechtbank is op basis van de toen beschikbare salarisgegevens uitgegaan van een inkomen van de man van € 55.832,-, terwijl uit de jaaropgave 2021 blijkt dat het inkomen van de man over dat jaar € 62.664,- bedroeg. Uitgaande hiervan berekent het hof het NBI van de man op € 3.905,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en een kindgebonden budget van € 1.690,- per jaar. De draagkracht van de man bedraagt € 1.213,- per maand op basis van de toepasselijke formule.
5.29
De rechtbank is bij de vrouw uitgegaan van een jaarinkomen van € 47.048,- terwijl uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaven 2021 blijkt dat haar inkomen in 2021 € 44.167,- bedroeg. Uitgaande hiervan berekent het hof het NBI van de vrouw op € 3.309,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en een kindgebonden budget van € 3.960,- per jaar. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 921,- per maand op basis van de toepasselijke formule.
5.3
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verzocht rekening te houden met haar huurlast van € 1.500,-. De man heeft hier verweer tegen gevoerd. De vrouw woont samen en kan de huur met haar partner delen, aldus de man.
5.31
Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt het verzoek van de vrouw aldus dat haar draagkrachtloos inkomen moet worden verhoogd met het bedrag van de door haar gestelde werkelijke woonlast in plaats van de forfaitaire woonlast, wat leidt tot een lagere draagkracht aan de zijde van de vrouw. Het hof zal dit verzoek van de vrouw afwijzen. De partner van de vrouw staat in het huurcontract vermeld. Op basis daarvan is de aanname gerechtvaardigd dat hij bijdraagt in de huurlasten. Het ligt daarom op de weg van de vrouw om aannemelijk te maken dat zij de huurlasten alleen betaalt, zeker nu de man deze stelling gemotiveerd heeft betwist. Dit heeft zij niet gedaan. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vrouw de huurlasten met haar partner kan delen. Het hof zal dus rekening houden met de forfaitaire woonlast aan de zijde van de vrouw, neerkomend op een bedrag van afgerond € 993,-.
5.32
De totale draagkracht van partijen bedraagt € 2.134,- per maand. De behoefte van de kinderen bedraagt € 1.569,- per maand. Er is daarom aanleiding een draagkrachtvergelijking te maken. Het hof zal de verdeling van de kosten van de kinderen over beide ouders berekenen volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:
het deel van de man bedraagt € 1.213,- / € 2.134,- x € 1.569,- = € 892,-
het deel van de vrouw bedraagt € 921,- / € 2.134,- x € 1.569,- = € 677,-.
5.33
Ter zitting in hoger beroep heeft de man verzocht rekening te houden met een zorgkorting van 60%. Het hof zal rekening houden met een zorgkorting van 35% en niet met een hogere zorgkorting, zoals door de man is verzocht. De zorg is min of meer gelijkelijk verdeeld tussen partijen. Hier past, conform de aanbeveling Expertgroep Alimentatienormen, een zorgkorting bij van 35%. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. De zorgkortingspercentages die zijn genoemd in de richtlijnen zijn bedoeld als een grofmazig systeem om de verblijfskosten te begroten, waarin het hoogste percentrage van 35% met name bedoeld is voor de situatie waarbij de verdeling van de zorg een vorm van co-ouderschap betreft of daarnaar sterk neigt. Het hof ziet in het argument van de man dat hij de kinderen langer bij zich heeft dan de vrouw, geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat bij een vorm van co-ouderschap een percentage van 35 wordt gehanteerd. Dit resulteert in het onderhavige geval in een bedrag van € 183,- per kind per maand.
5.34
Uit de berekeningen van het hof, die zijn aangehecht en onderdeel uitmaken van de beschikking, volgt dat de man ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan de vrouw een bijdrage is verschuldigd van € 114,- per kind per maand. Het hof zal de bestreden beschikking daarom op dit punt vernietigen.
5.35
De man heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij met ingang van 2022 een lager inkomen heeft omdat de B.V. waar hij in dienst is, van zijn vader, verlies leidt. Het was daarom niet langer haalbaar het salaris van de man te betalen en de man is daarom minder gaan verdienen. In 2022 moet volgens de man rekening worden gehouden met een jaarinkomen van € 42.703,-. De vrouw heeft dit betwist. Het inkomen van de man zou dan inmiddels bijna zijn gehalveerd, en daarmee is niet begrijpelijk hoe de man zijn uitgaven financiert. De man is in dienst bij het bedrijf van zijn vader en hij is in staat zijn inkomen te sturen. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen rekening moet worden gehouden met een lager inkomen in 2022 aan de zijde van de man.
5.36
Het hof overweegt als volgt. De man heeft salarisspecificaties overgelegd over de maanden januari tot en met juni 2022. In deze salarisspecificaties staat een bruto maandinkomen van de man van € 3.295,-. Het hof is van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzaak bestaat voor dit lagere inkomen. De man heeft gesteld dat het bedrijf van zijn vader, waar hij in dienst is, verlies leidt, maar heeft dit geenszins onderbouwd met bijvoorbeeld jaarstukken. De door de man overgelegde verklaring van VB Adviseurs van 2 juli 2021 is niet voldoende, nog daargelaten dat de daling van het maandinkomen van de man naar € 3.295,- daarin niet is genoemd. De man heeft ook niet inzichtelijk gemaakt waarom hij als werknemer in dienst van het bedrijf akkoord zou moeten gaan met een dergelijke substantiële inkomensdaling. De salarisspecificaties die de man heeft overgelegd zijn daarom onvoldoende om bij de berekening van de kinderbijdrage uit te gaan van het door hem gestelde lagere inkomen
5.37
De man heeft voorts betoogd dat aan de zijde van de vrouw met een hoger inkomen rekening moet worden gehouden. Hij berekent het jaarinkomen van de vrouw in 2022 op € 55.624,-. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. Het hof zal aan de zijde van de vrouw geen rekening houden met een hoger inkomen in 2022, nu de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties over januari tot en met maart 2022 daartoe onvoldoende aanleiding geven. De vrouw werkt bovendien onregelmatig en krijgt elke maand een wisselend bedrag aan onregelmatigheidstoeslag betaald, waardoor haar salarisspecificaties over de maanden januari tot en met maart 2022 niet bepalend hoeven te zijn voor het inkomen dat zij over het gehele jaar 2022 ontvangt.
5.38
Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de door de rechtbank bepaalde kinderbijdrage zal vernietigen en zal bepalen dat de man voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een kinderbijdrage is verschuldigd van € 114,- per kind per maand.
5.39
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover deze de verdeling van de reguliere zorg- en opvoedingstaken en de vaststelling van het hoofdverblijf betreft;
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover deze ziet op de vakantie- en feestdagen regeling en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vakantie- en feestdagenregeling geldt zoals in overweging 5.19 schematisch is weergegeven;
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 1 juni 2021 op € 114,- (zegge: HONDERDVEERTIEN euro) per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de paspoorten/identiteitskaarten van de kinderen in beheer zijn bij de ouder waar het betreffende kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 13 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.