ECLI:NL:GHAMS:2022:2685

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
23-001784-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens sociale zekerheidsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die werd vervolgd voor sociale zekerheidsfraude, waarbij het tenlastegelegde nadeel ruim € 18.000,00 bedroeg. De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat de vervolgingsbeslissing in strijd is met de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude. Deze Aanwijzing stelt dat strafvorderlijke bevoegdheden alleen kunnen worden aangewend bij een benadelingsbedrag van € 50.000,00 of meer.

Het hof heeft vastgesteld dat het benadelingsbedrag in deze zaak aanzienlijk lager is dan de genoemde grens en dat er geen sprake is van uitzonderingssituaties die strafvervolging rechtvaardigen. Het hof oordeelt dat de officier van justitie in strijd met de Aanwijzing heeft gehandeld door tot strafvervolging over te gaan. Daarom heeft het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging ter zake van het tenlastegelegde. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters in tegenwoordigheid van de griffier de uitspraak hebben gedaan op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001784-21
datum uitspraak: 6 september 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer
13-732016-13 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1983,
adres: [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2022.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (hierna: de Aanwijzing) is per 1 januari 2013 gewijzigd naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (wet van 4 oktober 2012). In de (gewijzigde) Aanwijzing staat onder artikel 2.2.1 vermeld dat het aanwenden van strafvorderlijke bevoegdheden slechts aan de orde kan zijn bij het redelijke vermoeden dat het nadeel € 50.000,00 of meer bedraagt. In casu is het bruto nadeel ruim € 18.000,00 en is de vervolgingsbeslissing genomen na 1 januari 2013, waardoor deze zaak bestuurlijk afgedaan had moeten worden.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep eveneens op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de Aanwijzing behoorlijk bekend gemaakte regels bevat die zich naar hun aard en strekking ertoe lenen jegens burgers als rechtsregels te worden toegepast. De regels hebben betrekking op de uitoefening van het beleid van het openbaar ministerie. De regels zijn ook bindend voor het openbaar ministerie op grond van de beginselen van behoorlijke procesorde. De Aanwijzing betreft het (pre-)opsporings- en vervolgingsbeleid met betrekking tot fraude met uitkeringen verstrekt krachtens de sociale zekerheidswetgeving. Een strafrechtelijke interventie vindt in beginsel pas plaats wanneer sprake is van een benadelingsbedrag van € 50.000,00 of meer, of wanneer één of meer van de zeven in de Aanwijzing genoemde uitzonderingen (waaronder de situatie waarin strafrechtelijke dwangmiddelen zijn toegepast) zich voordoet of -doen.
Bij de vaststelling van de hoogte van het nadeel in de zin van de Aanwijzing is de aan de individuele verdachte toegekende uitkering in beginsel beslissend. Het nadeel is het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van de uitvoerende instantie is gekomen. Het hof stelt vast dat het in het dossier genoemde nadeel in deze zaak € 18.306,70 zou zijn, derhalve aanzienlijk minder dan de in de Aanwijzing genoemde grens van € 50.000,00. Daarnaast stelt het hof vast dat geen sprake is van één (of meer) van de in de Aanwijzing genoemde uitzonderingssituaties waarin bij een lager benadelingsbedrag dan € 50.000,00 toch tot strafvervolging kan worden besloten. Het hof concludeert op grond hiervan dat het openbaar ministerie in strijd met de Aanwijzing is overgegaan tot strafrechtelijke vervolging van de verdachte.
Nu het hof heeft vastgesteld dat in strijd met de Aanwijzing tot strafvervolging is overgegaan zal het hof, gelet op het vorenstaande, de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de officier van justitie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 september 2022.