ECLI:NL:GHAMS:2022:2689

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
23-001350-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Opiumwetdelicten met betrekking tot cocaïne en MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van meerdere overtredingen van de Opiumwet, met name de handel in cocaïne en het aanwezig hebben van MDMA en hennep. De zaak betreft een periode van ongeveer 10 maanden waarin de verdachte samen met een medeverdachte actief was in de handel van cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne in de periode van 1 maart 2017 tot en met 9 januari 2018. De verdachte is ook schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, MDMA en hennep. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf aangepast naar 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover het betrekking had op de vrijspraak van MDMA. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van de handel in verdovende middelen op de volksgezondheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001350-19
datum uitspraak: 16 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-665452-17 (feiten 1, 2 en 3) tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1982,
adres: [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

Het openbaar ministerie heeft tijdig en onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan
beroep. Blijkens de appelschriftuur was het hoger beroep gericht tegen de vrijspraak van een deel van de
pleegperiode van het onder 1 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2022 één en ander nader toegelicht en verklaard dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak van het verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van MDMA in het onder 1 tenlastegelegde.
Gelet op het voorgaande en gehoord de verdediging, is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de zaak ten aanzien van het hiervoor genoemde (impliciet cumulatief tenlastegelegde) feit, het openbaar ministerie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op het verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van MDMA in het onder 1 tenlastegelegde.
Voor het overige is het openbaar ministerie ontvankelijk in het hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 9 januari 2018, te Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad, een of meerdere grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I te weten:
  • 107,14 gram, in elk geval een of meerdere (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • 122 tabletten en/of 3,53 gram, in elk geval een of meerdere (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA,
in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 09 januari 2018 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1,941 kilogram, in elk geval een of meerdere (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een van een materiaal bevattende hennep,
en/of
ongeveer 26,75 gram in elk geval een of meerdere (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish)
in elk geval een hoeveelheid van meer dat 30 gram van (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Dat geldt ook voor de in de tenlastelegging van feit 2 gebruikte term “voorhanden hebben”, waar blijkens de verwijzing onder de tenlastelegging naar artikel 2 onder C van de Opiumwet “aanwezig hebben” wordt bedoeld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring van feit 2 komt. Voorts komt het hof, in
verband met de overschrijding van de redelijke termijn, tot een andere strafoplegging dan de rechtbank.

Standpunten van partijen ten aanzien van de bewezenverklaring

De advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich gedurende de gehele onder feit 1 tenlastegelegde periode – dat wil zeggen: van
1 juli 2015 tot en met 9 januari 2018 – heeft schuldig gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
De verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het hof de verdachte wat betreft het onder 1 tenlastegelegde, evenals de rechtbank, vrijspreekt van de periode van 1 juli 2015 tot 1 maart 2017. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman gewezen op de onbetrouwbaarheid van de verklaring van [getuige01] en het feit dat uit de verklaring van [getuige02] niet expliciet blijkt dat (door de verdachte) cocaïne is afgeleverd.

Oordeel van het hof

Feit 1: verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne
Het hof is van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] gedurende een periode gezamenlijk in cocaïne hebben gehandeld. Zij hebben dit ook bekend.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat bewezen moet worden verklaard dat de verdachten vanaf
1 juli 2015 hebben gehandeld in cocaïne en zij heeft die stelling onderbouwd met verwijzing naar verklaringen van getuigen/gebruikers, naar de handgeschreven teksten van [getuige02] in ‘het notitieboekje’, naar de M-meldingen, de bankrekeningen van de verdachte en naar de observaties in 2016. Het hof is van oordeel dat de genoemde bewijsmiddelen, ook in onderlinge samenhang beschouwd, van onvoldoende gewicht zijn om met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat de verdachte en zijn medeverdachte vanaf 1 juli 2015 al handelden in cocaïne. Het hof overweegt hierbij dat het de verklaringen van getuige [getuige01] hiervoor onvoldoende duidelijk acht. Voorts wordt de door de verdediging gegeven verklaring voor de brief van [getuige02] niet door enig stuk uitgesloten, terwijl in die verklaring met geen woord gesproken wordt over de medeverdachte [medeverdachte01] , zodat die verklaring in ieder geval geen bewijs oplevert voor het medeplegen van de handel in cocaïne met de medeverdachte [medeverdachte01] vanaf 1 juli 2015. De M-meldingen kunnen niet dienen als wettig bewijsmiddel.
De verdachten hebben verklaard dat zij rond Koningsdag 2017 zijn begonnen met de handel in cocaïne. Het hof ziet zich daarom gesteld voor de vraag of het dossier bewijs bevat dat zij al vóór die tijd handelden in cocaïne. Dat bewijs is aanwezig. In de bij de verdachte aangetroffen administratie is namelijk een overzicht van namen en getallen gevonden waarop is genoteerd dat dat overzicht is bijgewerkt tot 14/03, waarmee kennelijk, nu het overzicht is aangetroffen tijdens de doorzoeking op
9 januari 2018 – 14 maart 2017 wordt bedoeld. De verdachte heeft opgemerkt dat de administratie ook betrekking had op door hem uitgevoerde (legale) klussen en pokerschulden, maar het hof acht dat niet aannemelijk, nu op dat overzicht namen en getallen voorkomen die gelijkenissen vertonen met de overige administratie, waarvan de verdachten erkend hebben dat deze (in ieder geval deels) betrekking heeft op de handel in cocaïne. Het hof ziet in dit overzicht, evenals de rechtbank, daarom bewijs dat de verdachten in ieder geval vanaf 1 maart 2017 hebben gehandeld in cocaïne. Gezien het feit dat de verdachten op 14 maart 2017, blijkens het aangetroffen overzicht, al een aanzienlijk aantal klanten hadden, zou geconcludeerd kunnen worden dat de verdachten ook vóór 1 maart 2017 al hebben gehandeld in cocaïne, omdat het opbouwen van een klantenbestand enige tijd duurt. Het dossier bevat daar echter onvoldoende bewijs voor. Er is geen administratie van vóór 1 maart 2017 in de woning van de verdachte aangetroffen en de verklaringen van de getuigen in het dossier lopen te ver uit elkaar en spreken elkaar teveel tegen om daar een bewezenverklaring op te kunnen baseren.
Uit het voorgaande volgt dat het hof, evenals de rechtbank en overeenkomstig het pleidooi van de raadsman, wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte samen met zijn mededader niet eerder dan in de periode van 1 maart 2017 tot en met 9 januari 2018 cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
Feit 2: aanwezig hebben van cocaïne en/of MDMA
Het hof acht bewezen dat de verdachte een groot deel van de tenlastegelegde cocaïne en de gehele tenlastegelegde hoeveelheid MDMA, die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, opzettelijk aanwezig heeft gehad. Wat betreft de cocaïne is ook sprake van medeplegen.
Het “aanwezig hebben” is het zich in de machtssfeer bevinden van de betrokkene. Ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen in een woning is voldoende dat de verdachte zich “in meer of mindere mate bewust is geweest” van de aanwezigheid van deze drugs.
Uit het dossier en de verklaringen van de verdachten blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] gedurende een periode gezamenlijk hebben gehandeld in cocaïne en dat zij een gezamenlijke handelsvoorraad hadden, die op het adres van de verdachte lag. Uit het dossier blijkt ook dat de verdachten in die periode contact hebben gehad over het kopen van nieuwe handelsvoorraad. Dit maakt dat zij tezamen en in vereniging deze handelsvoorraad aanwezig hadden. Dat de medeverdachte [medeverdachte01] geen zelfstandige toegang had tot de handelsvoorraad, omdat hij geen sleutel van de woning van de verdachte zou hebben, maakt dit niet anders. Uit het dossier blijkt dat de cocaïne zich (ook) in de machtssfeer van de medeverdachte [medeverdachte01] bevond. Hij kon immers zelfstandig tot verkoop van die cocaïne overgaan. Ook als de verdachte de op 9 januari 2018 aangetroffen cocaïne net had aangeschaft en die aanschaf niet in detail met de medeverdachte [medeverdachte01] had besproken, is dit niet anders nu het aanleggen van die voorraad door de verdachte, in de periode dat de verdachten gezamenlijk op grote schaal actief waren in het dealen van cocaïne, in dat geval zal zijn gebeurd met als doel ook deze handelsvoorraad gezamenlijk te verkopen. Ook in dat geval kan bewezen worden dat de medeverdachte [medeverdachte01] zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de cocaïne in de woning van de verdachte, zodat daaruit volgt dat hij deze cocaïne samen met de medeverdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde hoeveelheden cocaïne die de verdachte, tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte01] , opzettelijk aanwezig heeft gehad – in totaal 107,05 gram – niet zonder meer kunnen worden aangemerkt als “grote hoeveelheden”. Hiervan zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken.
Evenals de rechtbank acht het hof niet bewezen dat de verdachte de aangetroffen MDMA tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte01] opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde verkopen van MDMA en er is onvoldoende bewijs dat de medeverdachte [medeverdachte01] kon beschikken over de MDMA. Bewezen zal worden dat de verdachte dit deel van het onder 2 tenlastegelegde alleen heeft gepleegd.
Feit 3: aanwezig hebben van hennep en/of hashish
Het hof acht bewezen dat de verdachte op 9 januari 2018 opzettelijk een hoeveelheid hennep en hashish aanwezig heeft gehad in zijn woning in [plaats01] en de garagebox bij die woning. Het hof acht daarbij, evenals de rechtbank, de volledig tenlastegelegde hoeveelheid hennep bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 9 januari 2018 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
hij op 9 januari 2018 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 107,05 gram van een materiaal bevattende cocaïne
en
hij op 9 januari 2018 te Amstelveen opzettelijk aanwezig heeft gehad 122 tabletten en 3,53 gram van een materiaal bevattende MDMA;
3.
hij op 9 januari 2018 te Amstelveen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,941 kilogram van een van een materiaal bevattende hennep,
en
meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish).
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft opgelegd en in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen – het hof begrijpt: langer dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ter onderbouwing heeft de raadsman gewezen op het feit dat de verdachte een baan heeft, zijn gezondheidssituatie waarbij de medische behandeling door detentie zou worden doorkruist, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het feit dat de redelijke termijn ruimschoots is overschreden met grote gevolgen voor het persoonlijk leven van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn mededader hebben gehandeld in cocaïne gedurende een periode van ongeveer
tien maanden. Uit het dossier blijkt dat zij in die periode frequent handelden en aan een groot aantal mensen cocaïne verkochten. Verdovende middelen, zoals cocaïne, zijn schadelijk voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en gebruik daarvan schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich kan brengen. Daarnaast veroorzaakt de handel in en het gebruik van verdovende middelen overlast en draagt het bij aan de instandhouding van criminaliteit. Daarom wordt de handel in verdovende middelen in beginsel fors bestraft.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een handelshoeveelheid cocaïne en aan het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en hennep. Ook dit zijn ernstige feiten, maar het zwaartepunt van deze zaak ligt bij de door de verdachte (mede)gepleegde handel in cocaïne, temeer nu het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne in dat kader moet worden bezien.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 17 augustus 2022 blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Desondanks is het hof met de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de raadsman is betoogd. Daarvoor was de duur en omvang van de handel in cocaïne door de verdachte te aanzienlijk. Een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt is, gelet op die periode en de omvang van de handel, geen passende straf.
Het hof acht echter een aanzienlijk kortere periode van de handel in cocaïne bewezen dan waartoe de advocaat-generaal heeft gerekwireerd en zal daarom bij de straftoemeting afwijken van wat de advocaat-generaal heeft gevorderd en een lagere straf aan de verdachte opleggen. Het hof zal bovendien een deel van die straf voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur om de verdachte, na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van de straf, te bewegen door te gaan op de ingeslagen positieve weg. Ten slotte zal het hof aan de verdachte een iets langere straf opleggen dan aan zijn mededader, nu de bewezenverklaring bij de verdachte (iets) uitgebreider is dan bij de mededader.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte op
9 januari 2018. Nu vonnis is gewezen op 13 maart 2019 is de redelijke termijn in eerste aanleg niet overschreden. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen met de appelakte op 27 maart 2019 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 16 september 2022, waarmee de redelijke termijn van twee jaren met één jaar en bijna zes maanden is overschreden. De totale redelijke termijn is met ruim acht maanden overschreden.
Het hof is, alles afwegende, met de rechtbank van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend is, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1.00 STK Personenauto [kenteken01] , Volkswagen Golf Kl: Zwart G5255094
  • 1.00 STK Televisie Kleur, LG flatscreen G5512374
  • Geld Euro, G5512390
  • 1.00 STK Luidspreker Kl: Zwart, Sonos G5512375.
De in beslag genomen voorwerpen behoren aan de verdachte toe en zullen aan hem worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op het verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van MDMA in het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Personenauto [kenteken01] , Volkswagen Golf Kl: Zwart G5255094
  • 1.00 STK Televisie Kleur, LG flatscreen G5512374
  • Geld Euro, G5512390
  • 1.00 STK Luidspreker Kl: Zwart, Sonos G5512375.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 september 2022.
mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]