ECLI:NL:GHAMS:2022:2728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
23-000722-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanzetten tot geweld tegen moskeeën door het plaatsen van een bericht op Facebook

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963, had op 2 januari 2015 een bericht geplaatst op een openbare website, waarin hij aanzette tot gewelddadig optreden tegen moslims, naar aanleiding van aanslagen op moskeeën in Zweden. De tenlastelegging omvatte zowel het aanzetten tot geweld als het oproepen tot een strafbaar feit. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de uitlatingen, omdat deze niet tot geweld hadden geleid en dat hij dacht dat de website een besloten setting was. Het hof oordeelde echter dat de uitlatingen in de context van de situatie als aanzetten tot geweld konden worden beschouwd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het primair tenlastegelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €150,00 en 3 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000722-20
datum uitspraak: 20 september 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-710345-15 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1963,
adres: [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 02 januari 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het openbaar, mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen persoon en/of goed van mensen, te weten moslims, wegens hun godsdienst, door (op internet) op de website: " [website01] " op de pagina: " [pagina01] ", althans op een (internet)website, (onder het bericht " [bericht01] ") en/of (na een gedeeld artikel over aanslagen op moskeeën in Zweden), (na door een of meer medeverdachten geplaatste berichten) het bericht te plaatsen: "[bericht02].";
subsidiairhij op of omstreeks 02 januari 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door (op internet) op de website: " [website01] " op de pagina: " [pagina01] ", althans op een (internet)website, (onder het bericht " [bericht01] ") en/of (na een gedeeld artikel over aanslagen op moskeeën in Zweden), (na door een of meer medeverdachten geplaatste berichten) het bericht te plaatsen: "[bericht02].".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair tenlastegelegde en heeft daartoe kortgezegd het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats heeft de uitlating van de verdachte niet geleid tot agressie tegen moskeeën, het geweld heeft zich uiteindelijk tegen de verdachte gericht. De verdachte is daarmee het slachtoffer in deze zaak. Wat [website02] heeft gedaan is veel verwijtbaarder; zij hebben door knippen en plakken een sensationeel stuk gemaakt en dit lang online laten staan. Door dit knippen en plakken is bovendien niet met zekerheid vast te stellen dat de verdachte de tenlastegelegde reactie onder het artikel heeft geplaatst.
In de tweede plaats was de verdachte ervan overtuigd dat de [website01] waarin hij de reactie plaatste een besloten setting was, waardoor de opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - op de openbaarheid van de uitlating ontbreekt. In een besloten setting komt hem op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) een grotere vrijheid van meningsuiting toe.
Juridisch kader van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht
Voor de beoordeling van de vraag of uitlatingen in het openbaar aanzetten tot gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens godsdienst, in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht, dienen die uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken. Acht dient te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating en op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat. Indien dat het geval is, dient tevens onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op [website01] ‘ [pagina01] ’ is op 2 januari 2015 een nieuwsartikel geplaatst met betrekking tot aanslagen op moskeeën in Zweden. Onder dit nieuwsartikel heeft de verdachte een reactie geplaatst. Op 24 maart 2015 heeft de verdachte bij de politie verklaard en bevestigd dat hij op dat nieuwsartikel heeft gereageerd met een reactie in de trant van “dat ze het [het hof begrijpt: aanslagen op moskeeën] hier [het hof begrijpt: in Nederland] ook zouden moeten doen”.
Getuige [getuige01] , één van de beheerders van die [website01] , heeft verklaard dat op [website02] een artikel stond over haar artikel met de reacties op haar artikel. Voorts heeft zij verklaard dat de [website01] waarop de verdachte zijn reactie heeft geplaatst openbaar was (en dus toegankelijk voor derden (niet zijnde leden van de groep).
Op grond van deze feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de verdachte de uitlating ("
[bericht02].") in het openbaar heeft gedaan en tevens dat hij daartoe op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad nu het een feit van algemene bekendheid is dat het internet breed toegankelijk is voor het publiek en dit aan hem, mede gelet op de hoeveelheid aan reacties, ook in dit concrete geval duidelijk heeft moeten zijn.
Voorts oordeelt het hof dat de door de verdachte gedane uitlating, als hiervoor genoemd en zoals door het hof begrepen, in de context waarin deze is gedaan (door plaatsing in het openbaar onder een nieuwsbericht over aanslagen op moskeeën in Zweden), zonder meer kan worden ervaren als aanzettend tot gewelddadig optreden tegen het goed van mensen wegens hun godsdienst. De verdachte heeft niet aangevoerd dat hij zijn uitlating deed in het kader van enig publiek debat en het hof heeft dit ook overigens niet uit het dossier kunnen afleiden.
Het tenlastegelegde aanzetten tot gewelddadig optreden als bedoeld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt bewezenverklaard. De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.
Artikel 10 van het EVRM
Door de verdediging is bepleit dat de uitlatingen van de verdachte onder de door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde belangen moeten worden geschaard.
Het hof stelt voorop dat in een democratische samenleving ook degenen die (zeer) kwetsende uitlatingen doen een hoge mate van bescherming van hun recht op vrijheid van meningsuiting toekomt. In het publieke en politieke debat geventileerde meningen kan die bescherming niet worden ontnomen op de enkele grond dat die meningen als (zeer) onacceptabel worden beschouwd. Anderzijds bestaat er geen onbeperkt recht op vrijheid van meningsuiting: het op onverantwoorde wijze gebruik maken van die vrijheid door bepaalde groepen van de bevolking te beledigen, te belasteren, te ridiculiseren of te diffameren kan de nationale autoriteiten uit het oogpunt van het tegengaan van bijvoorbeeld racisme aanleiding geven juridische stappen tegen de betrokkene te ondernemen.
Met een eventuele veroordeling van de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde uitlatingen wordt inbreuk gemaakt op zijn recht op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in art. 10, eerste lid, EVRM. Die inbreuk is bij wet voorzien, te weten in de strafbepaling van art. 137d Sr. Voorts is het hof van oordeel dat die veroordeling noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de goede naam, de veiligheid en de rechten van moslims, in het bijzonder zij die hun geloof belijden in de moskee.
Nu de verdachte de grens van het toelaatbare heeft overschreden, bestaat er een dwingende maatschappelijke noodzaak om de verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel te bereiken.
Op grond hiervan en mede gelet op de hoogte van de op te leggen straf – in relatie tot het maximum van één jaar gevangenisstraf dat ter zake van het misdrijf van artikel 137d, eerste lid, Sr kan worden opgelegd – is het hof van oordeel dat de inbreuk op verdachtes recht op zijn vrijheid van meningsuiting niet in strijd is met artikel 10 EVRM.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 2 januari 2015 in Nederland, in het openbaar, bij geschrift heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen goed van mensen, te weten moslims, wegens hun godsdienst, door op internet op de website: “ [website01] ” op de pagina: “ [pagina01] ”, na een gedeeld artikel over aanslagen op moskeeën in Zweden, het bericht te plaatsen: “[bericht02].”.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
in het openbaar bij geschrift aanzetten tot gewelddadig optreden tegen goed van mensen wegens hun godsdienst.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 175,00, subsidiair 3 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, mede gelet op overschrijding van de redelijke termijn van berechting, voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 150,00.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een geheel voorwaardelijke geldboete van € 150,00 op te leggen, gelet op de gevolgen die de verdachte heeft ondervonden, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen moskeeën in Nederland en daarmee tegen goed van mensen wegens hun godsdienst, namelijk moslims, door op het internet op een openbare [website01] een reactie te plaatsen onder een bericht dat refereert aan aanslagen op moskeeën in Zweden. Dit zijn acties die – aldus de door verdachte geplaatste reactie – ook in Nederland vaker zouden moeten worden uitgevoerd. Dergelijke uitlatingen veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving omdat zij bijdragen aan een klimaat waarin de kans op discriminerende en gewelddadige bejegening van personen groter wordt. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich hiervan geen rekenschap heeft gegeven.
Het hof houdt rekening met het forse tijdsverloop in de onderhavige strafzaak sinds de pleegdatum van 2 januari 2015. Het arrest in de onderhavige strafzaak wordt gewezen op 20 september 2022, ruim zeven en een half jaar later. Ondanks dit tijdsverloop is het hof – anders dan de raadsman – van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete een brug te ver is gelet op de ernst van het feit. Wel zal het hof de straf om die reden enigszins matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 150,00 passend en geboden.
Het hof stelt tot slot vast dat in eerste aanleg en in hoger beroep sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Aan de verdachte is namelijk in persoon op 27 mei 2016 de dagvaarding in eerste aanleg uitgereikt, terwijl de rechtbank op 25 februari 2020 – drie jaren en bijna negen maanden later – vonnis heeft gewezen. De verdachte heeft vervolgens op 3 maart 2020 hoger beroep doen instellen, terwijl het hof eerst thans op 20 september 2022 – ruim twee -en een half jaar later – arrest wijst. Gelet op de hoogte van de op te leggen geldboete is het hof van oordeel dat de geconstateerde overschrijding voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat daarmee inbreuk is gemaakt op genoemde verdragsbepaling.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 137d van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2022.