ECLI:NL:GHAMS:2022:2811

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2022
Publicatiedatum
1 oktober 2022
Zaaknummer
23-004392-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onduidelijke en tegenstrijdige processen-verbaal van bevindingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee ten laste gelegde feiten. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de processen-verbaal van bevindingen te onduidelijk en tegenstrijdig zijn om te concluderen dat er een verdenking was gerezen dat de verdachte als bestuurder van een personenauto onder invloed was van een stof. De verdachte had niet meegewerkt aan een speekseltest, en de waarnemingen van de verbalisanten waren onvoldoende helder. Het hof heeft de vrijspraak van de politierechter bevestigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak van het tweede feit. De beslissing van het hof is genomen na onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 16 september 2022, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof heeft de onduidelijkheid en tegenstrijdigheid in de processen-verbaal als reden genomen om de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004392-19
datum uitspraak: 30 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-132248-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld. Blijkens de appelschriftuur van de officier van justitie van 17 december 2019, de aanvulling daarop van 4 februari 2019 en de mededelingen van de advocaat-generaal in hoger beroep, heeft het openbaar ministerie geen bezwaren tegen de vrijspraak van feit 2. Nu ook overigens geen rechtens te respecteren belang is gediend met enig nader onderzoek van de zaak, zal het hof, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 2.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust -voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen- en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat de bewijsoverweging wordt vervangen door de navolgende overweging.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal de verdachte van het tenlastegelegde vrijspreken. De processen-verbaal van bevindingen zijn te onduidelijk om daaraan het bewijs te ontlenen dat ten aanzien van de verdachte de verdenking was gerezen dat hij als bestuurder van personenauto onder invloed was van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, in aanmerking genomen dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan een speekseltest. In het bijzonder is niet voldoende duidelijk welke verbalisant(en) welke, ten aanzien van die verdenking relevante, waarnemingen op welk moment heeft/hebben gedaan. Ook een nader opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties heeft onvoldoende helderheid verschaft over waargenomen relevante uiterlijke kenmerken bij de verdachte en op welk moment die door welke verbalisant zijn gedaan. Naast onduidelijkheid bevatten de processen-verbaal ook tegenstrijdigheid. Zo vermeldt het proces-verbaal “Rijden onder invloed” dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de bestuurder als verdachte hebben aangehouden, terwijl in een ander proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat verbalisant Bleij de bestuurder als verdachte heeft aangehouden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.S. Ludwig en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en mr. Z. Hoshmand, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 september 2022.