ECLI:NL:GHAMS:2022:2865

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
23-002593-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geldbedragen door gebruik van pinpassen van een kwetsbare oudere

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan diefstal van bijna € 30.000,00 door met pinpassen van de aangeefster geld op te nemen en zich deze bedragen toe te eigenen. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de diefstal van geldbedragen, waarbij de verdachte gebruik maakte van een valse sleutel, namelijk de bankpas en pincode van de aangeefster. De verdachte had toegang tot de rekeningen van de aangeefster, een kwetsbare oudere dame, en heeft op slinkse wijze misbruik gemaakt van haar vertrouwen.

Tijdens de rechtszittingen is de betrouwbaarheid van de aangifte van de aangeefster ter discussie gesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de aangifte kan worden gebruikt voor het bewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2015 tot en met 7 april 2017 geldbedragen heeft opgenomen van de rekeningen van de aangeefster zonder haar toestemming. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van de stortingen op haar eigen rekening, die samenvielen met de opnames van de rekeningen van de aangeefster.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen weken. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in aanmerking genomen, evenals de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de gevangenisstraf gematigd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002593-20
datum uitspraak: 6 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-870285-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairzij op een of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met 7 april 2017 te Landsmeer, althans in het arrondissement Noord Holland,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf bankrekening [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] (ten name van [slachtoffer] )
heeft weggenomen (telkens) een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van (ongeveer) 30.061 euro), in elk geval enig geldbedrag,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte (telkens) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (telkens) zonder toestemming van [slachtoffer] en/of middels een wederrechtelijk verkregen of gebruik van bankpas en/of pincode (middels pintransacties) geldbedrag(en) op te nemen vanaf voornoemde bankrekeningen;
subsidiairzij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met 7 april 2017 te Landsmeer, in elk geval in het arrondissement Noord Holland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van (ongeveer) 30.061 euro), in elk geval enig geldbedrag, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte
en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als verzorgster en/of hulp en/of als vriendin van die [slachtoffer] , onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Wel zal het hof de overwegingen van de politierechter deels overnemen, zoals hierna onder “bewijsoverweging en bespreking van de verweren” is opgenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairzij in de periode van 1 februari 2015 tot en met 7 april 2017 te Landsmeer telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf bankrekening [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] (ten name van [slachtoffer] ) heeft weggenomen geldbedragen tot een totaalbedrag van 29.894,13 euro geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte telkens die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door telkens zonder toestemming van [slachtoffer] en middels wederrechtelijk gebruik van bankpas en pincode middels pintransacties geldbedragen op te nemen vanaf voornoemde bankrekeningen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverweging en bespreking van de verweren

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat [slachtoffer] (hierna: aangeefster) de aangifte niet zelf heeft gedaan, maar dat de inhoud van de aangifte gebaseerd is op een invulling van [naam 1] en de schoonzus van aangeefster, [slachtoffer] . De waarde van de aangifte wordt ook aangetast omdat al langere tijd iets aan de hand was met het geheugen van de aangeefster en dit niet valt te rijmen met de vermelding van exacte feiten en data in de aangifte. Dat de aangeefster de aangifte niet zelf heeft gedaan volgt ook uit het verhoor bij de rechter-commissaris waarin de aangeefster heeft verklaard dat zij nooit geld is kwijtgeraakt. Uit het dossier volgt bovendien dat de verdachte toestemming had om iedere week € 500,00 op te nemen van de rekening van de aangeefster. Dit geld heeft de verdachte aan de aangeefster gegeven. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode de enige is geweest die de beschikking en mogelijkheid had om het geld van de aangeefster op te nemen of dit op verzoek van de aangeefster heeft gedaan. Tot slot merkt de verdediging op dat de hoogte van de stortingen op de rekening van de verdachte op meerdere data niet overeenkomt met het bedrag dat die data is gepind van de rekening van de aangeefster.
Het hof overweegt als volgt. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte. Dat de aangeefster bij het doen van de aangifte is bijgestaan door haar schoonzus en [naam 1] maakt niet dat aan de inhoud van de aangifte moet worden getwijfeld. Evenmin is gebleken dat de aangeefster ten tijde van het doen van de aangifte in 2017 dermate verward was dat om die reden aan de betrouwbaarheid van de aangifte moet worden getwijfeld. Dat is anders bij de verklaring van de
aangeefster bijna drie jaar later, in 2020 bij de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft bij dat verhoor vastgesteld dat het verhoor feitelijk onmogelijk was vanwege het gedesoriënteerd zijn van de getuige en haar geheugenverlies, kennelijk veroorzaakt door de diagnose dementie. Dat de aangeefster in dat verhoor anders heeft verklaard, doet dan ook niet af aan de betrouwbaarheid van de aangifte in 2017. Dat om andere redenen aan de betrouwbaarheid van de aangifte moet worden getwijfeld is niet gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat de aangifte kan worden gebezigd voor het bewijs.
Met de politierechter is het hof verder van oordeel dat weliswaar in het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2017 (dossierpagina's 13-18) staat dat [naam 1] heeft verklaard
“dat [slachtoffer] nooit aan [verdachte] had gevraagd om 1000,00 euro, in plaats van het gebruikelijke bedrag van 500,00 euro te pinnen”, maar op basis van deze enkele zin in het proces-verbaal van bevindingen kan niet worden vastgesteld dat de aangeefster aan de verdachte heeft gevraagd iedere week € 500,00 te pinnen. Er is geen verklaring van de aangeefster of van [naam 1] waaruit blijkt dat het gebruikelijk was om een dergelijk bedrag op te nemen, laat staan dat daar toestemming voor was gegeven. Uit de verklaringen van de schoonzus van de aangeefster en [naam 1] blijkt bovendien juist dat zowel voor als na het financiële beheer door de verdachte het gebruikelijk was om veel minder geld op te nemen. Daar komt bij dat ook de verdachte zelf niet heeft verklaard dat zij toestemming had om € 500,00 te pinnen.
Ten aanzien van de overeenkomsten tussen de opnames en stortingen overweegt het hof als volgt. In de periode van twee jaar dat de verdachte de bankpassen van de aangeefster beheerde, zijn geldopnames gedaan van – in de meeste gevallen – bedragen tussen € 500 en € 1.000 tot in totaal € 76.500,00. In de periode daarvoor en daarna, werden dergelijke geldbedragen niet opgenomen en lagen de bedragen per pinopname van deze rekeningen veel lager. Daarnaast is in diezelfde periode dat de verdachte de bankpassen van de aangeefster beheerde ongeveer € 30.000,00 in contanten gestort op de rekening van verdachte en stopten de contante stortingen nadat de verdachte ophield te werken voor de aangeefster. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze stortingen op haar rekening. Het bedrag van € 50,00 per week dat zij contant ontving van de aangeefster was daarvoor onvoldoende. Dat zij ook contant geld zou hebben ontvangen voor het verrichten van werkzaamheden voor ene [naam 2] is – bij gebrek aan onderbouwing – niet gebleken. Evenmin is gebleken dat het bedrag van ongeveer € 30.000,00 (mede) te verklaren valt doordat de verdachte contante inkomsten zou hebben verkregen voor het wassen van voetbaltenues. Uit de getuigenverklaring van [getuige] van 16 maart 2018 blijkt immers dat de betaling voor het wassen van de voetbaltenues, te weten € 75,00 per maand, op een bankrekening werd gestort. Dat de hoogte van de gestorte bedragen op bepaalde data hoger was dan het bedrag dat op die datum van de bankrekeningen van de aangeefster was opgenomen, maakt niet dat hieruit volgt dat de stortingen op de rekening van de verdachte een andere herkomst moeten hebben.
Gelet op de opgenomen geldbedragen van de rekeningen van de aangeefster, de bevoegdheid van de
verdachte om over de pinpas en pincode van de aangeefster te beschikken, het ontbreken van toestemming om dergelijke grote geldbedragen te pinnen en de onverklaarde stortingen op de bankrekening van de verdachte, die vaak direct samenvallen met de opnamen van de rekeningen van de aangeefster en bovendien in periode gelijk lopen met de periode dat de verdachte toegang had tot de rekeningen van de aangeefster, acht het hof bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Daarbij gaat het hof uit van de contant gestorte bedragen op de rekening de ABN AMRO bank van de verdachte. De bedragen die van [BV] B.V. op de rekening van de verdachte zijn gestort van in totaal € 166,87 (€ 77,56 + € 53,55 + € 35,76) worden daarbij buiten beschouwing gelaten. Deze bedragen zijn voorzien van de omschrijving ‘ [BV] B.V.’ en ook de geringe omvang van de bedragen en geen ronde bedragen, wijken af van de andere stortingen, waardoor het hof niet bewezen acht dat deze bedragen afkomstig zijn van pinopnamen van de rekeningen van de aangeefster.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan diefstal van geldbedragen van in het totaal bijna € 30.000,00 door met pinpassen van de aangeefster geld op te nemen en zich deze bedragen toe te eigenen. De verdachte is daarbij berekenend te werk gegaan door internetbankieren aan te vragen voor de rekeningen van het slachtoffer en vervolgens geldbedragen van de spaarrekening naar de betaalrekening over te maken en de opnamelimiet van die rekeningen te verhogen. Door het wegnemen van de geldbedragen heeft de verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer, een hulpbehoevende kwetsbare oudere dame, in de verdachte stelde. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Deze vorm van diefstal, van kwetsbare oudere slachtoffers, acht het hof een zeer ernstig feit. Het veroorzaakt veel gevoelens van angst bij slachtoffers en in de samenleving.
Gelet op de aard en de ernst van het delict, met name de slinkse wijze waarop verdachte gedurende twee jaren misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, is het hof van oordeel dat een taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Het hof zal daarom over gaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van acht maanden, zal het hof de op te leggen gevangenisstraf matigen met één week.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 oktober 2022.
mr. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]