ECLI:NL:GHAMS:2022:2866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
23-002594-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal met valse sleutel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, geboren in 1971, was eerder veroordeeld voor diefstal met een valse sleutel en het openbaar ministerie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 29.895,00. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de eerdere veroordeling en de ontnemingsvordering.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 september 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat de betrokkene verplicht moest worden om een bedrag van € 29.894,13 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging voerde aan dat de betrokkene vrijgesproken diende te worden en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de ontnemingsvordering. Subsidiair werd verzocht om de ontnemingsvordering te matigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel en dat zij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 29.894,13 en heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de betrokkene ook een gijzeling van maximaal 597 dagen heeft opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002594-20
datum uitspraak: 6 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870285-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 29.895,00.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2020 veroordeeld ter zake van diefstal met valse sleutels.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 11 november 2020 het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting vastgesteld op een bedrag van € 29.895,00.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2022 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal met een valse sleutel tot een bedrag van € 29.894,13.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 29.894,13 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierbij heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat de drie bedragen van [BV] B.V. in mindering dienen te worden gebracht op het op de bankrekening van de betrokkene gestorte bedrag van € 30.061,00.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de betrokkene in de strafzaak dient te worden vrijgesproken en dat aansluitend hierop het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering. Subsidiair verzoekt de verdediging de ontnemingsvordering te matigen. Uit het dossier volgt immers dat toestemming bestond voor het pinnen van tenminste € 59.500,00.
Oordeel van het hof
In de strafzaak is bewezen verklaard dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel van een bedrag van € 29.894,13. De betrokkene heeft met de pinpassen van het slachtoffer grote geldbedragen contant opgenomen, die zij vervolgens op haar eigen rekening heeft gestort. Op grond van de inhoud van het arrest in de strafzaak is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het feit zoals bewezenverklaard. [1] Het hof stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op het bewezenverklaarde bedrag.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 29.894,13.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
29.894,13 (negenentwintigduizend achthonderdvierennegentig euro en dertien cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 29.894,13 (negenentwintigduizend achthonderdvierennegentig euro en dertien cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 597 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 oktober 2022.
mr. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]

Voetnoten

1.Arrest in de hoofdzaak van het gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2022.